Abu Melle
journalistieke
producties
(zie ook producten)
|
|
|
|
… |
|
12/04/04 |
|
02/03/04 |
|
24/02/04 |
|
10/02/04 |
|
26/01/04 |
|
02/12/03 |
|
01/09/03 |
|
01/07/03 |
|
02/06/03 |
|
22/04/03 |
|
15/04/03 |
|
02/02/03 |
|
13/01/03 |
|
24/12/02 |
|
18/11/02 |
|
28/10/02 |
|
02/09/02 |
|
01/07/02 |
|
17/06/02 |
|
03/06/02 |
|
21/05/02 |
|
25/03/02 |
|
18/03/02 |
|
05/11/01 |
|
29/10/01 |
|
15/10/01 |
|
not |
|
02/07/01 |
|
28/05/01 |
|
30/04/01 |
|
04/04/01 |
|
19/03/01 |
|
|
|
12 april 2004
Automobilisten hebben het maar goed. Gratis routeplanners op het
internet rekenen in een oogwenk de beste, kortste of goedkoopste routes voor
hun uit. Als fietsers van die routeplanners gebruik maken, is er gerede kans
dat ze op het Prins Clausplein terecht komen. Dat wordt anders, dankzij de
eerste echte fietsrouteplanner ter wereld. Makers zijn het Delftse
consultancybedrijf Demis en de
Fietsersbond. Demis maakt voor haar klanten mooi kaarten en plaatjes. Tussen de
bedrijven door sleutelen de medewerkers sinds vorig jaar aan de
fietsrouteplanner, want ze fietsen graag. Ook directeur Poul Grashoff, die twee
jaar gelden van Delft naar Oostende wenste te fietsen. Hij vond mooie fietsroutes
op de internetsite www.holland.com. Hoe hij de routes aan elkaar moest knopen
om op een prettige manier in Oostende te geraken, dat stond helaas nergens
vermeld. ''Die routes beginnen en eindigen in het niets. Dat is eigenlijk
onzin.''
In theorie was het ontwerpen van de fietsrouteplanner vrij
eenvoudig, vertelt Grashoff. Basiskaart is een digitale wegenkaart. Daar leg je
eerst een overlay met alleen snelwegen op, zodat je die er uit kan
filteren. Dan volgt een overlay met 'groen', zodat de fietser kan kiezen voor
groene wegen, een overlay met 'blauw', voor fietsers die graag langs het water
fietsen, een overlay met recreatiegebieden voor fietsers die onderweg graag een
picknicktafel aandoen en een overlay met bebouwing, voor de fietser die liever
een straatje omrijdt. Alle wegen krijgen daarmee waarden toegekend. De fietser
geeft via een keuzemenu op de internetsite voorkeuren aan. Luttele seconden
later rolt een route het beeldscherm op, inclusief afstand en verwachte duur
van de tocht. Een dikke rode slang op een kaartje geeft de gekozen route aan,
met twee dunne gele slangen als directe alternatieven. Door de keuzes en
waarden in het keuzemenu te veranderen kan eindeloos gevarieerd worden. Een
uitdraai levert een lange lijst op met richtingaangevers: …'98 meter over de
Julianalaan en vervolgens rechtsaf 424 meter over de Keilerweg en
vervolgens…..', net als een autorouteplanner. Omdat de fietser de uitdraai in
de praktijk continu moet raadplegen, is een kaarthouder op het stuur
aanbevolen. Een kaart voor het overzicht is niet per se nodig, maar niet
onhandig.
De fietsrouteplanner is nog lang niet perfect. Ten eerste draait
hij voorlopig alleen voor Zuid-Holland. Tweedens, tal van fietsroutes staan er niet
op, omdat ze niet onbekend of niet gedigitaliseerd zijn. Slingerpaadjes door
een park, voetgangersbruggetjes en onbekende fietspaden kunnen een fietsroute
bekorten en veraangenamen, terwijl fietsen langs razende vrachtwagens van het
fietsen juist een hel maakt. Een selecte groep beoordelaars van de Fietsersbond
corrigeert daarom de komende maanden de basiskaart. Ongeschikte wegen worden
bestraft, onbestaande paadjes toegevoegd, nieuwe verbindingen ingetekend. Eind
van het jaar moet de routeplanner af zijn, verwacht Grashoff. Daarna kunnen ook
de andere provincies aangepakt worden, mits er sponsors en vrijwilligers
gevonden worden. Eigenlijk, zegt Grashoff, zou de overheid er in moeten
stappen, want de fietsrouteplanner komt veel ministeries ten goede. Bijvoorbeeld
door de dure kaarten kosteloos ter beschikking te stellen. ''We missen de
gegevens van veel fietspaden. De topografische dienst heeft het
fietspadennetwerk gedigitaliseerd. Maar een kopie kost vijftienduizend euro.
Dus tekenen we ze zelf maar in.''
http://www2.demis.nl/fietsplanner/Mapper.asp
Voor de angstigen, de vergeetachtigen en de milieubewusten onder
ons is er sinds vorige maand de tv-protector. Angstigen hoeven niet langer te
vrezen voor zelfontbranding van hun televisietoestel. Milieubewusten sparen er
energie mee, vergeetachtigen hoeven niet langer de tv uit te zetten.
De tv-protector (TVP-102) bestaat uit twee onderdelen en misleidt
daarmee de stand-by van uw televisie. Het ene onderdeel is een ontvanger die u
tussen de televisiestekker en het stopcontact stopt. Het andere onderdeel is
een klein plat doosje dat u bovenop, naast of onder de televisie plaatst. Het
doosje registreert of de televisie aan of uit is. Zodra de afstandsbediening de
televisie uitzapt, zendt het doosje een signaal naar de ontvanger, die op zijn
beurt de stroomtoevoer afsluit. Zapt u de televisie weer aan, dan laat het
doosje de ontvanger weten dat de stroom weer mag stromen en floept de tv weer
aan. Nooit hoeft u meer naar het aan/uit knopje van de tv te bukken. Nooit meer
hoeft u bang te zijn voor zelfontbranding. Bovendien spaart u jaarlijks een
slordige 35 kWh aan stroom, toch weer een euro of zes. Anderzijds weegt het
niet op tegen de aanschafprijs van de tv-protector: €50.
De tv-protector komt uit de koker van Hans Schreuder (MOY
sustainable innovations). Hem stond het stand-by verbruik van allerhande
apparaten nogal tegen. Uit onderzoek (van Novem) bleken standby's,
transformatoren en andere nutteloze rode lampjes verantwoordelijk voor wel 10%
van het huishoudelijke energieverbruik. Dat moet anders en kan slimmer, dacht
Schreuder en ging aan het werk. Al snel liep zijn plan om alle standby's in een
universele oplossing te vangen schipbreuk en ging hij verder met alleen de tv.
In samenwerking met klikaanklikuit –fabrikant van handige afstandsbedieningen
en draadloze deurbellen- ligt nu de tv-protector op de markt. De andere
standby's staan voorlopig in de ijskast.
24 februari 2004
De quantumwoning heeft geen mooie naam, wel een verhaal dat te mooi is om waar te zijn. Of: hoe je
een onbetaalbare starterseengezinswoning beter en toch goedkoper maakt. ''We
zijn helemaal opnieuw begonnen met het denken over een huis.''
Twee harde doelen stelden de bedenkers van het quantumhuis zich
een jaar geleden. Eén was de ambitie een wat grotere stap te maken met het
ecologisch maken van woningen. Twee was de wens die ambitieuze woningen
bereikbaar te maken voor starters. ''Want,'' zegt Edwin Smit (40), architect
van MIII architectenbureau en lid van het 'quantumteam': ''Ik ben het zat dat
ecologische woningen alleen voor rijken en fanatiekelingen zijn weggelegd.''
Logisch uitgangspunt was houtskeletbouw. Smit: ''Stapelbouw en gietbouw voeren
in Nederland nog altijd de boventoon, maar hebben hun langste tijd gehad. Het
zand en grind raakt op. Bovendien worden de muren steeds dikker, want om de
energieprestatienorm te halen moet er steeds meer tussen die muren. Dat gaat
ten koste van het vloeroppervlak.'' Houtskelet heeft dat probleem niet, want er
zijn geen muren, alleen stijlen (palen) en balken, met isolatie in de vakken
daartussen.
Uitgangspunt twee was het gebruik van louter herwinbare
bouwmaterialen. Het skelet was al van hout, de vloeren moesten ook van hout,
bedacht het quantumteam. In de ruimten tussen het houtskelet stopten ze wol. De
buitenkant van het skelet dekten ze af met pavatex –platen van herwinbaar
houtpulp- en de binnenkant met fermacell –een gipsplaatvariant met papierpulp.
Opgeteld bereiken deze materialen isolatiewaarden die hoger liggen dan
bestaande constructies. Samen zijn ze bovendien volledig dampopen: ze nemen
overtollig vocht op en staan het gestaag weer af. Wol heeft als pluspunt nog
dat het ongewenste gassen uit het binnenmilieu onttrekt en aan zich bindt.
Verstopt in binnenmuren en vloeren kwam een slangenstelsel waar de ketel warm
water doorheen pompt: de lagetemperatuurverwarming. Alles tezamen resulteert
dat in een woning met een 'gezond binnenmilieu'. Dat klinkt zweverig, beaamt
Smit, maar is het niet, want het levert geld op. Zo publiceerde de overheid van
Californie onlangs een studie waaruit bleek dat 'green buildings' goedkoper
zijn dan gangbare bouw. Het verschil zat hem voor een kwart in lagere energie-,
sloop- en afvalkosten. De rest van de winst kwam voort uit lagere
gezondheidskosten en een verhoogde arbeidsproductiviteit.
Toch zijn het bovengenoemde materialen die een huis in
'stichtingskosten' gewoonlijk duurder maken, terwijl dat huis juist betaalbaarder
moest worden. Smit: ''Dus zijn we opnieuw begonnen met denken over een huis. We
hebben alle bouwdelen losgehaald en geanalyseerd.'' Smit bouwde het huis
vervolgens weer op vanuit een simpeler constructievorm, die teruggrijpt op het
vierstijlensysteem, bekend van de stolpwoning; houtskelet zonder dragende
tussenmuren. Om toch stabiliteit in de constructie te krijgen, plaatste hij een
stabilisatiekolom in het centrum. In die kolom –die ook in de scheidingsmuur
tussen twee woningen verstopt kan worden- zitten alle leidingen en kabels van
het huis verstopt. De kolom is onverplaatsbaar, maar maakt de rest van het huis
vrij inrichtbaar. Het huis wordt verder als een puzzel opgebouwd uit
geprefabriceerde bouwdelen. En daar zit de winst: de bouwtijd van het
quantumhuis is teruggebracht van zes naar twee maanden. Smit illustreert dat
graag met de gang van de elektricien: ''Die moet gewoonlijk een keer of zes
naar de bouwplaats, telkens een stukje werk doen tussen de metselaars,
timmermannen en stukadoors door. Eerst wat pijpjes aan een vloer knopen, later
de pijpjes en doosjes omhoog frezen in de wanden. Weer terug om de draadjes te
trekken. Daarna stekkerplaatjes en schakelaars opschroeven en weer terug om
alles aan elkaar te knopen. Bij het quantumhuis komt hij één keer naar de
fabriekshal om alles in elkaar te zetten, en nog een keer naar het huis om de
draadjes aan elkaar te knopen. Tel uit je winst.'' Nog meer winst behaalde het
quantumteam door de leveranciers van de materialen bij het project te betrekken
en op maat gesneden, bindende offertes uit te laten brengen, waardoor een
geheel afgebouwde budgetuitvoering van het quantumhuis op slechts €45.000 komt.
Smit: ''Die prijs staat, daar liggen keiharde afspraken onder.'' Het laatste
stuk winst komt uit de groenhypotheek van de ASN-bank, waardoor de maandlasten
voor de goedkoopste uitvoering van het quantumhuis teruggebracht kunnen worden
tot onder de €300.
Revolutionair zijn de ideeën allemaal niet, de uitkomsten wel. Smit.
''Voor ontwikkelaars en aannemers is dit moeilijk. Ze zijn dit niet gewend. Al
hun mensen en apparaten zijn afgestemd op een rad dat moeilijk is stil te
zetten. '' Toch heeft Smit al twee particuliere quantumwoningen verkocht. De
gemeenten Arnhem en Hoorn zijn al grootschalig aan het rekenen, andere
gemeenten en ontwikkelaars staan in de rij. Marcel Roozendaal van Ooms
Bouwmaatschappij, participant in het quantumhuis, noemt het concept
'onderscheidend' in de markt: ''Dit concept kan zeker groot worden. Door
hoogconjunctuur en regelgeving zijn woningen steeds duurder geworden. Hiermee
ga je terug naar de basis, zonder het uit te kleden. Je krijgt waar voor je
geld. Een sobere, degelijke woning als basis, waarmee starters op de markt
kunnen komen, en dat moet echt eens gebeuren. Maar ook aanpasbaar en flexibel,
zodat je dezelfde woning goed uit kan breiden en een eigen smoel kan geven.''
Renze Schram, van projectontwikkelaar De Peyler, gelooft evenzeer in de
quantumwoning: ''De Nederlandse consument is superbehoudend, die zegt: eerst
zien, dan geloven. Het mooie hiervan is dat het product al vertrouwd is, die
stolpboerderijen staan immers al eeuwen. Meestal is duurzaam ook duurder. Hier
niet. De conclusie moet dus zijn dat het er heel goed uit ziet.'' De Vereniging
Eigen Huis (VEH) staat bij monde van Hans André de la Porte
niet te springen over de lage prijs: ''Het probleem in Nederland
zit 'm niet in de bouwkosten, maar in de hoge grondprijs. Ontwikkelaars –en dat
zijn ook gemeenten- willen altijd het maximum uit de grond halen. Dat maakt de
woningen duur.'' Over het
technische concept is hij voorzichtig optimistisch: ''Houtskeletbouw heeft
risico's en voordelen. Niet goed gebouwd zijn de problemen niet te overzien.
Wel goed gebouwd is de aanpasbaarheid een groot voordeel. Consumentgericht
bouwen kunnen we alleen maar loven. We komen de woning graag keuren.''
Bijschrift illustratie:
Het quantumhuis heeft vier (of meer bij grotere huizen) houten palen op de hoeken, houten balken ertussen, houten vloer erop, als een tafel met vier poten. Een stabilisatiekolom in de scheidingsmuur houdt het skelet van rijtjesquantums en twee-onder-een-kapquantums stabiel, een vrijstaande quantum heeft die kolom in het midden. Verder is er weinig zeker aan de quantumwoning. Tussenmuren, vloeren en trap zijn vrij plaatsbaar zodat de woning relatief eenvoudig kan worden aangepast bij gezinsuitbreiding of andersom. Ook hoogbouw (en dus stadsvernieuwing) is mogelijk in het quantumconcept. De woning kan met alles omkleed (buitenmuur) worden; baksteentjes, hout, zolang het maar dampdoorlatend is. Prijzen vanaf €45.000..
Met het nodige tromgeroffel tonen autofabrikanten ons telkens
nieuwe autoconcepten. De voorlaatste is de hybride auto, de laatste is de auto
die loopt op waterstof. Intussen kruipt een simpeler concept stilletjes de
markt binnen: TheWheel; een elektromotor direct op het
wiel. De eerste stadsbus is al aan het proefrijden.
Het is verre van de eerste keer dat iemand met een elektrische
auto komt. Menig autofabrikant heeft gangbare modellen wel eens van
elektromotoren voorzien. Die auto's bleken schoon en geruisloos, maar zonder
uitzondering te duur, te zwaar, te onhandig en als somma daarvan te onpopulair.
Hele parkeerplaatsen staan vol met die dingen, zegt Arjan Heinen, ontwikkelaar
van TheWheel. Dat komt, legt Heinen uit, omdat ze de elektromotoren
altijd aansluiten op de bestaande motor. Dat is inefficiënt. Al die tandwielen,
al die krukassen, alle hydraulica, al die overbrenging zorgt voor een enorm
energieverlies, tot een factor twee. Omdat in benzine en andere
koolwaterstoffen zoveel energie samengebald zit, vinden we dat niet erg. Een
tankvol brengt ons honderden kilometers ver, of de efficiency nu laag is of
niet. Een echt alternatief is er niet.
Dat alternatief is er dus wel, zegt Arjan Heinen. Het was er
eigenlijk al honderd jaar geleden, toen meneer Porsche het idee ontwikkelde de
wielen rechtstreeks door een elektromotor –die draait immers rondjes, net als
het wiel moet doen- aan te laten drijven. Maar omdat meneer Ford kort daarop
met een veel krachtiger verbrandingsmotor kwam –waarbij een ontploffing via
zuigers, krukassen, tandwielen, pompjes, kleppen en andere overbrenging wordt
omgezet in een roterende beweging- stierf de elektrische auto een vroege dood.
Heinen heeft Porsche's idee eigenlijk heruitgevonden en geschikt gemaakt
om in bestaande auto's, bussen en andere mobielen te monteren. Zijn e-Traction
SM350 bijvoorbeeld is een dubbele elektromotor met een compartiment
elektronica er bovenop en koelbuizen er tussendoor. Van buiten gezien is het
een simpel en vierkant blok ijzer van pakweg 50 bij 45 centimeter groot en 160
kilogram zwaar. Uit beide zijden van het blok steekt een asje. Die asjes sluit
je aan op de voorwielen, de elektronica op het dashboard, stuur en pedalen en
hop, de auto rijdt, nu met een efficiëntie van 90%. Het oude motorblok is er
dan al uitgetakeld en tot schroot verwerkt.
Porsche, zegt Heinen, had niet de materialen voorhanden die ik nu
wel heb. Zijn elektromotor kon daarom niet tegen de verbrandingsmotor op.
Bovendien was de energiebron lange tijd een probleem. Een elektromotor loopt op
elektriciteit. Die elektriciteit wordt opgeslagen in batterijen. Veel accu's
hadden de elektrische auto's tot dusver nodig. Dat maakte zulke auto's log en
zwaar. De batterijen –of accu's- van nu zijn krachtiger dan die van voorheen.
Heinens SM350 –met een vermogen van 36 kilowatt- heeft met een
zevenvoudige Nikkelzink batterij van 140 kilogram al een actieradius van
vijfentachtig kilometer, bij een snelheid van vijfentachtig kilometer per uur.
Harder of verder rijden kan, met meer batterijen. Met een generator die
onderweg de batterijen oplaadt kan je zelfs op vakantie met een auto voorzien
van TheWheel. Dan rijdt je dus toch op benzine of diesel, alleen veel
efficiënter, schoner en stiller. Het is de voorbode van wat er aankomt, met de
brandstofcel gevoed door waterstof. Die maakt ook geen gebruik meer van
ontploffingen en overbrenging, die levert
meteen elektriciteit. General Motors heeft al zo'n auto van de toekomst
ontworpen: de Hy-Wire. Maar dat is weer een concept-car. ''En er zitten
nog steeds tandwielen in,'' zegt Heinen.
De eerste personenauto die gebruik maakt van TheWheel kan dit
voorjaar al op de weg rijden. Heinens bedrijf e-Traction ('moving the
future') gaat het Boxtelse centrum voor ecologische technieken De Twaalf
Ambachten assisteren bij het ombouwen van gewone auto's tot elektro-auto's met e-Traction
SM350. Erg goedkoop zal de ombouw nog niet zijn –ergens rond de
tienduizend euro- maar die prijs zal naar verwachting snel dalen. De Twaalf
Ambachten mikt op milieubewuste forenzen die niet verder hoeven dan veertig,
vijftig kilometer heen en weer en niet harder willen dan honderd kilometer per
uur. Zij krijgen daarvoor een auto die nauwelijks onderhoud behoeft en
aanmerkelijk goedkoper is in het verbruik. Een volle accu heb je al in vier uur
lang de stekker in het stopcontact, tien kilowatt, op daluren: €1,50. Heel
stoer zal de auto niet zijn, het blijft een automaat met een beperkte maximale
snelheid. Maar, vindt Heinen, hard rijden heeft in het krappe Nederland toch
weinig zin meer. Slimmer is kijken naar de toekomst, wanneer verontreinigende
voertuigen uit het stedelijk gebied geweerd zullen worden, omdat de uitstoot de
Europese richtlijnen overschrijdt. Auto's met TheWheel kunnen dan gewoon
doorrijden.
Intussen kijkt Heinens e-Traction vooral naar grotere transportbedrijven, die lange termijn-investeringen immers beter aankunnen dan de automobiele particulier. Een Apeldoornse stadsbus van Connexion met een motor van TheWheel maakt al proefrondjes, met steun van energiebedrijf Nuon, busbouwer Berkhof, de provincie Gelderland en de gemeente Apeldoorn. De bus ('the Whisper') is voorzien van de zwaardere SM700 elektromotor (120 kilowatt), die anders dan de SM350 direct in het wiel is verwerkt. Heinen heeft de vaste en bewegende delen van de elektromotor daarbij omgedraaid. De behuizing draait, het centrum staat stil. Het wiel maakt dus deel uit van de motor, de band wordt daaromheen gelegd. De motoren ontvangen hun gelijkstroom vanuit de batterijen. Binnen in TheWheel wordt dit, op aanwijzing van het “gaspedaal”, naar de gewenste hoeveelheid wisselstroom omgezet. Bij remmen stroomt de kinetisch opgewekte energie terug naar de batterijen, zoals ook in hybride auto's al gebeurt. De bus draagt 28 accu's mee in de achterbak, plus een generator om de accu's op te laden. De investering –de bus is ongeveer eenvijfde duurder om te bouwen dan een gewone bus- is in drie jaar terugverdiend, door lager energieverbruik en lagere onderhoudskosten. Voor de gemeente Apeldoorn heeft e-Traction verder een prototype ontwikkeld voor tien shuttle-busjes, die bezoekers van de Julianatoren naar de nieuwe parkeerplaats moeten brengen en vice versa. Het Gelders Landschap heeft al tweeënhalf jaar een watermolen draaien op een TheWheel. Voorts heeft e-Traction een heftruck met een TheWheel vrij gemaakt van hydraulica. Voor de Rotterdamse container terminal ontwikkelt E-Traction een roll on-roll off systeem met vier The Wheel SM700's. Een aantal jeeps van Defensie voorziet E-Traction van twee SM500's op de achterwielen en twee SM350's op de voorwielen. Andere projecten staan op stapel. Heinen heeft zichzelf en zijn tien ingenieurs zes jaar geleden tien jaar de tijd gegeven om TheWheel te doen slagen. Hij is nu halverwege, het begint er op te lijken.
kader naast illustratie:
Mechanisch gezien is de Apeldoornse stadsbus The Whisper af, zegt
e-Traction. De buschauffeurs die momenteel de proefrondjes rijden -met
zandzakken in plaats van passagiers- zeiden onder de indruk te zijn van het
acceleratievermogen. Gesleuteld wordt door e-Traction nog aan de software die
de motoren en subsystemen aanstuurt. Daarna gaat TNO meten hoeveel brandstof de
bus precies verbruikt en hoeveel geluid en schadelijke gassen de bus precies
uitstoot. Het geluidsniveau zal volgens e-Traction te vergelijken zijn met een
goed gesprek. De CO²-uitstoot zal aanzienlijk lager liggen dan bij een normale
bus, omdat de generator ten eerste stukken zuiniger is en ten tweede met een
constant toerental draait. Het brandstofverbruik zal naar verwachting met meer
dan de helft verminderen. Hoewel de bus onafhankelijk is van laadstations – hij
kan op zijn generator zo naar Gibraltar rijden- zal The Whisper zijn groene
imago verder oppoetsen door zich 's nachts op te laden met groene stroom.
De vlotte vrouw van de vlotte man in de boterreclame zegt: ''én
hij neem wat vaker de trap!'' Inderdaad loont het in steeds meer opzichten om fit
te blijven. Het probleem is, om fit te blijven is beweging nodig en om in
beweging te blijven is discipline nodig. Goed nieuws voor mensen die dat
laatste ontberen: de personal activity meter (PAM). De Pam meet de
bewegingen van de dag en geeft de drager daarmee een schop onder de hol.
De Pam werd anderhalf jaar geleden gelanceerd door bedenker Erik
Damen en voormalig shorttracker Marc Velzeboer. Kort geleden kwam een
verbeterde versie op de markt, waarin een aantal kinderziekten van de eerste
lichting Pam's zijn opgelost. Het Pammetje zelf is een ovalen 'rugged' metertje
met de omvang van een fors horloge, dat aan een riem of elders rond de heup aan
een kledingstuk wordt geclipt. De Pam meet de bewegingen van de drager. Bij
bestaande bewegingsmeters of stappentellers gebeurt dat vaak met een kaatsend
balletje dat schokken in stappen meet en die omzet in meters en calorieën. De
Pam heeft binnenin een buigzaam plaatje kwarts dat bij beweging elektrische
spanning genereert, vergelijkbaar met de naald van een ouderwetse grammofoon.
Pam zet die spanning om in blokjes langs de zoom van het schermpje, in aantal
toenemend naarmate de actuele beweging heftiger is. De bewegingen van de dag
samen salderen tot de Pamscore middenop het scherm, en via de druk op een knopje
tot de gemiddelde score van de afgelopen week. Via een bijgeleverde kabel en
software zendt de Pam de gegevens naar de persoonlijke Pamcoach op het
internet. De Pamcoach maakt grafieken, levert ijkpunten en groepsgemiddelden,
zet korte- en langetermijndoelen om in doelscores en splitst bewegingen in
sport- en gewone beweging.
Na anderhalve maand Pamdragen de conclusie: de Pam meet veel, maar
niet alle soorten beweging even goed. Een inspannende maar vloeiende beweging
als schaatsen zet weinig zoden aan de dijk. Een tuintje omspitten kost het
nodige zweet, maar levert weinig punten op. Onder het fietsen kan de Pam nog
aan de schoen geclipt, maar zwemmen kan de Pam niet, want hij is niet
waterproof. Desalniettemin is het psychologische effect van de Pam groot. Voor
hen die fit willen blijven of worden, maar de discipline missen om dat doel te
bereiken is de Pam een ware uitkomst. Pam houdt simpel en goed bij of het een
luie of actieve dag is. Daarmee houdt Pam de drager scherp. Zijgt die 's avond
na een dag zonder veel beweging op de bank neer, dan is een blik op de Pam
voldoende om de sportschoenen aan te trekken en dat extra rondje te rennen of
zich de volgende ochtend toch ter fiets naar de afspraak te begeven. Een
Pamdrager is zich veel bewuster van zijn dagelijkse bewegingspatroon. Inderdaad
neemt hij lachend die stomme trap en graag stapt hij op de fiets. Want het
vreemde is: allengs gaat alles gemakkelijker en keert het besef terug dat
sporten en bewegen en fit worden eigenlijk vrij lekker is.
Thijza Brouwer, stepfanaat en webmaster van autoped.nl, stept 's
zomers wedstrijden op een sportstep, met groot voorwiel en stepachterwiel. 's
Winters zoeft ze op de stepslee over ijs en sneeuw. Maar de eerste keer dat ze
op de ministep –de opvouwbare step met skatewieltjes- reed, ging ze onderuit.
Dat wordt niks met die klotedingen, dacht ze, maar het werd een wereldwijde
rage. Als Thijza tegenwoordig naar de stad gaat, geeft ze besmuikt toe, neemt
ze haar ministepje mee.
In het kielzog van de ministep is het een komen en gaan van
stepvarianten, van het stickboard –een soort skateboard met stok- tot
gemotoriseerde steps, in feite kleine scootertjes. De laatste zijn in
toenemende mate een bron van zorg voor politie en justitie, want vaker
speelgoed dan transportmiddel en niet altijd even deugdelijk in elkaar gezet.
''Voor motorsteps geldt: onder de zestien, niet goedgekeurd, geen verzekering
of geen certificaat: inbeslagname,'' zegt Anton Stigter van het Openbaar
Ministerie. Goedgekeurd zijn
slechts drie elektrische stepjes, voorzien van een zadel en vallend onder de
snorfietsregels, waar ze inderdaad het meeste van weg hebben. De geraadpleegde
fietsenmaker wil ze niet meer verkopen. De batterijen raken vermoeid en steeds
sneller leeg, de mensen komen dan terug.
De ware step wordt met de voet aangedreven, vandaar de oernaam autoped.
Steppen is sowieso erg oer, de wielstep en de stepslee waren de vroegste
vervoermiddelen. Steppen is gezond, zegt de fietsenmaker, en kleine steppertjes
kunnen eerder dan leeftijdgenootjes fietsen en schaatsen, want hun
evenwichtsgevoel is beter ontwikkeld. Ook grote mensen mogen tegenwoordig op de
step, om sportieve of congestieredenen. Er zijn nog geestverwanten die in het
donker steppen, uit angst bespot te worden, vertelt Thijza Brouwer, maar de
acceptatie neemt toe. Logisch, op de step ben je vaak sneller op kantoor, want
steppen mag en kan overal. Stadsteppen doe je op de ministep, verkrijgbaar in
alle kwaliteiten, maar het lekkerst met luchtbanden. Of op de sidewalker,
met grote wielen, alleen is die niet inklapbaar. Sportsteppen doe je op de kickbike
–voor tussen de honderd euro voor een imitatie en vierhonderd voor een off
the road. Opletten op de plankhoogte, zegt Thijza Brouwer, hoe lager hoe
sneller.
Voor ongemotoriseerde steps bestaan geen verkeersregels, anders
dat ze als voetgangers gelden. Thijza Brouwer vindt dat kleine steps op de
stoep moeten en grote steps op het fietspad, de gedragscode van skaters en
skeelers daarbij in acht nemend. Volgens Anton Stigter van het OM gaat het met
de steps in het verkeer nog steeds goed, via zelfregulatie. ''En als het niet
goed gaat hebben we nog altijd ons kapstokartikel 5. Daarin staat dat men zich
fatsoenlijk en voorzichtig moet gedragen en geen hinder mag veroorzaken voor
andere verkeersdeelnemers.''
++++++++
Nieuwste steptrends: De Trikke en de Easy surf step.
De Trikke, spreek uit traik, zijn eigenlijk twee microstepjes die
elkaar in twee draaibare kogels treffen bij het voorwiel. Vanwege die kogels is
de trikke erg draai- en wendbaar. Op de trikke valt de bestuurder voortdurend
vanuit de heup in bochtjes heen en weer, wint daarmee aan snelheid en gaat
aldus vooruit. Enige oefening is vereist en een leeg en glad wegdek aanbevolen,
maar na drie kwartier oefenen staat een trikker letterlijk op de weg te
swingen. Hoewel het werken blijft, is het ontegenzeglijk een lekkere manier van
voortbewegen. De echte trikke heeft drie maten in prijs varierend van €159 tot
€249. De trikke heeft ook een tweelingbroertje, de freelixx. Met name
snowboarders en carvers zeggen veel genoegen aan de grote trikke te beleven. In
de halfpipe schijnen de kleine trikkes het vet cool te doen.
De Easy Surf Step heeft een wipwap-plankje dat aan weerszijden kettingen rondtrekt, die op hun beurt het achterwiel aandrijven. Heuveltjes zijn onaangenaam, maar op vlak asfalt kan de step een lage fietssnelheid bereiken. Vanwege de korte en monotone wipwapbeweging minder geschikt als duursport. Beter geschikt voor de stad, daar zoeft de step slank en rap door het verkeer heen. Achteruit kan de surfstep helaas niet. Let bij aanschaf op de kwaliteit van de lasnaden. De surfstep (ca €130) is net als de trikke opvouwbaar. Volgens distributeur Peter Degeling wordt het zeker 'een hijpje'. Stepkenner Thijza Brouwer heeft het concept al eens eerder gezien: ''Maar dat is met alle stepvarianten, ze komen en gaan in allerlei vormen.''
Tussen het overdadige caravangeweld op de afgelopen kampeerbeurs
viel er eigenlijk maar een enkel creatief
ideetje te ontdekken: de Greenhouse Cocoon en de Greenhouse carport, die
de vouwwagen of aanhanger omtoveren tot een broeikasje.
Een vouwwagen hoeft niet elf maanden van het jaar ergerlijk in de
weg te staan, dacht tentwagenontwerper Bert Holtkamp al twintig jaar geleden,
daar is meer mee te doen. Afgelopen winter nam hij voor het eerst de tijd om
zijn smeulende idee te realiseren en ontwierp samen met zoon Jelle de Greenhouse
Cocoon en de Greenhouse carport. Beide modellen behelzen materieel gezien weinig meer dan een wat ruim
bemeten plastic garage voor een vouwwagen of een ander soort aanhanger. Maar
het idee is van de categorie twee vliegen in een klap: niet langer staat de
aanhanger hinderlijk in de weg en ineens staat er een broeikas in de tuin.
In de Greenhouse Carport passen vrijwel alle vouwwagens en
trouwens ook gewone aanhangers, mits niet al te groot. De carport bestaat uit
een frame van tentstokken met daaroverheen een hoge transparante tent met een
oppervlakte van 230 bij 150 cm, waar de aanhanger zo onder schuift. Daarmee mag
de carport een feit zijn, de bedoeling is dat de aanhanger vervolgens
transformeert tot werkblad voor tuiniers. Oleanders, hosta's, olijfbomen en
andere winterzachte terrasplanten kunnen er in overwinteren. In het voorjaar
kunnen de viooltjes en tomaten er in worden 'voorgetrokken', zoals het
vroegtijdig in bloei brengen van gewassen in tuinierstermen heet. De tent is
gemaakt van dezelfde plasticsoort als Holtkamp ook voor de ramen van zijn
tentwagens gebruikt. Dat is een 'edel' soort plastic, zegt Holtkamp, om de
kwaliteit te benadrukken: ''Het bleekt niet, het scheurt niet, en je krijgt ook
niet van die krassige streepjes op de plaatsen waar het gevouwen is.'' Opvallend en ook wel mooi is de
zachtbruine kleur van het plastic, dat fungeert als uv-filter. Binnenin is het
als een zonnebril, en met een paar zonnestralen al flink warm. 's Zomers is de
carport in een zak op zolder te bewaren, maar hij kan ook gewoon blijven staan.
De Greenhouse Cocoon is bijna driemaal ruimer, maar past
vooralsnog alleen op de Cocoon, een van de tentwagens van Holtkamper, omdat het
deels gebruik maakt van het frame van die tentwagen. Na het opzetten van de
Greenhouse Cocoon resulteert een kas van 460 bij 200 cm, waarvan ongeveer
eenderde wordt bezet door de tentwagen en de rest vrij beloopbaar is. De
tentwagen zelf fungeert dan -net als bij de carport- als werktafel. De kas is
ruim genoeg voor een vrij fanatieke amateur-tuinier en door het ontbreken van
glas zeer kinder- en stormveilig. Hij is aan drie zijden open te ritsen en ook
de bodem kan er eventueel uitgeritst, om direct in de grond te gaan telen.
Beide modellen hebben voldoende ventilatiegaten, zelfs met muggengaas. Holtkamp
hoopt dat zijn Greenhouse Cocoon potentiële vouwwagenkopers overhaalt
tot het kopen van de echte Cocoon; die koper heeft dan niet alleen een
tentwagen, maar ook een broeikasje. Met de toename van mediterrane en tropische
terrasplanten in de Nederlandse tuin en de toename van tentwagens op de
Europese campings is dat geen slecht idee. Er hoeven trouwens geen planten in
te staan, vindt Holtkamp, je kan er ook gewoon lekker in gaan zitten, op een
zonnige winterdag, en hem gebruiken als tuinshelter of serre. De
greenhouse cocoon is net als de carport in een flinke zak op zolder op te
bergen, als de tentwagen weer zijn eigenlijk functie moet vervullen. Zonder de
cocoon kan de greenhouse overigens niet blijven staan, zoals de carport dat wel
kan.
Holtkampers Greenhouses zijn nog niet in een echte winter
getest. Of de broeikassen geschikt
zijn om planten te laten overwinteren is daarom onzeker. Een straalkacheltje
kan de nachtvorst gemakkelijk uit de kas houden, maar zal de nodige moeite (en
energiekosten) hebben met een volwassen vorstperiode. De afsluiting op de grond
geschiedt bij de carport met flappen, waardoor er tocht zal ontstaan. De cocoon
is met zijn kuipzeil wel helemaal af te dichten. Beide greenhouses zijn overigens
nog steeds 'in ontwikkeling', zoals veel Holtkamperontwerpen met hulp van
gebruikerscommentaar gewijzigd blijven worden.
De greenhouse carport en greenhouse cocoon kosten respectievelijk
€ 745 en € 995.
www.holtkamper.nl
Onverbiddelijk zal de grauwe wintertijd aanbreken en de zon
nauwelijks nog opkomen. Veel mensen functioneren dan maanden achtereen verre
van optimaal; van licht chagrijnig tot geregeld ziek thuis tot gebukt onder een
winterslaap. Terwijl de oplossing simpel is: meer licht.
Lichttherapie kan eenvoudig door het dagelijks leven geweven
worden. Er zijn peertjes (Truelite, rond €25) die zo in de fitting gedraaid
een zogenaamd volspectrum licht uitzenden, waarbij een 'kleurechtheid' van 96%
wordt geclaimd. Uit onderzoek (van Truelite) blijkt dat werknemers en
leerlingen onder zulke lampen beter functioneren. Na werktijd zijn ze bovendien
minder moe en op de lange termijn minder vaak ziek.
Meer echt daglicht binnenhalen kan ook, bijvoorbeeld met een lichtkoepel. Koepels zijn er van een klein en simpel
plexiglas koepeltje tot sophisticated schuifdaken die zichzelf kunnen
blinderen, openen en sluiten. In serie geschakeld kan zulk daklicht evolueren
tot wat producenten graag een lichtstraat of -op zijn bijbels- een lichthof noemen.
Voor lagere, niet direct onder het dak gelegen verdiepingen zijn er sinds eind
jaren negentig de superramen van serraglaze, waarin flinterdunne
vliesjes de zonlichtstralen recht de kamer in buigen. De lichtopbrengst van
zo'n serraglaze is volgens de fabrikant een factor drie tot tien groter dan van
een gewoon raam, terwijl de doorzichtbaarheid 'grotendeels' gehandhaafd blijft.
Helaas heeft serraglaze nog geen vertegenwoordiging in Nederland, is er nog
geen voorbeeldproject te bezichtigen en is het superraam dus niet op zijn
praktisch functioneren te controleren.
Dat kan wel met de lichttunnel, die daglicht boven de dakrand
opvangt en door een buis transporteert naar lager gelegen verdiepingen.
Lichttunnels zijn sinds hun introductie in de jaren negentig een gestage vlucht
aan het nemen. Het concept is vrij simpel; een klein, geribbeld koepeltje op
het dak buigt het licht een spiegelende schacht in waardoor het als een
stuiterbal naar beneden kaatst om uiteindelijk via een soort plafonnière (de diffuser)
verspreid te worden. Meest gangbaar en efficiënt zijn de uit vaste delen
opgebouwde tunnels (Solatube, Tru-lite). Marktleider Solatube claimt met
de nieuwe spectralight infinity buizen een reflectiewaarde van 99,5%
(per kaats), door de toevoeging van geheime polymeren aan het
reflectiemateriaal. Concurrent Tru-lite, dat nog op 95% zit, zegt dat het
deeltjes zilver door het aluminium mengt. Die percentages moeten op waarde
geschat worden; hoe langer de weg naar beneden, hoe vaker dat licht moet
kaatsen, hoe zwaarder het verlies weegt.
Kenmerkend aan lichttunnellicht is het helderwitte, uniforme
licht; overal lijkt evenveel licht te vallen, scherpe schaduwen ontbreken. Dat
is enerzijds saai, anderzijds wel zo rustig voor de ogen. Breekt buiten de zon
door, dan is dat aan gene zijde van de tunnel toch te merken, zowel aan de
verhoogde intensiteit als aan de lichte vergeling van het licht. Valt er regen,
dan is dat zachtjes hoorbaar. Door de tunnel naar de hemel kijken gaat niet,
vanwege de diffuser onderaan de schacht. Lichttunnels zijn niet alleen
efficiënt in intensiteit, ook in kwaliteit. Het kleurechte licht is gezonder
dan kunstlicht, claimt Solatube, net als Truelite hierboven: volop positieve
effecten op everything from mood and sleep patterns, to sex drive and immune
systems.
In tegenstelling tot een koepel neemt een lichttunnel relatief
weinig ruimte in en kan die verschillende verdiepingen doorboren. Daglicht kan
op die manier donkere of geheel afgesloten ruimtes als toiletten, badkamers,
gangen en zelfs kelders bereiken. De buis moet zich dan wel -eventueel met
knikjes en bochtjes- een weg banen door het huis, wat het ruimtebeslag toch
weer doet toenemen. Afhankelijk van seizoen, breedtegraad en lengte van de buis
verlicht een kleine buis (diameter van 25 cm) ongeveer drie meter in het
vierkant en een grote (53 cm) zes meter. Voor 's avonds en sombere dagen kunnen
sommige tunnels uitgebreid worden met een kunstlichtarmatuur, net boven de
diffuser. Optioneel is verder een sensor die dat kunstlicht inschakelt wanneer
het aantal luxxen tot onder de ARBO-grens zakt. Werkgevers kunnen de
lichttunnels in het kader van de EIA (energieinvesteringsaftrek) trouwens voor
55% van de winst aftrekken. Dat is aantrekkelijk, want goedkoop zijn de tunnels
niet. Prijzen beginnen rond €450,--, voor een kort stukje basispakket van de
dunste buis en eindigen rond €4000,-- voor tien meter van de dikste buis,
exclusief montage. Maar dan hoeft het licht nooit meer aan.
Erg frivool zijn lichttunnels trouwens niet. Een filter om bij gelegenheden het wat kille licht te verzachten of een prisma om dat licht te bundelen zijn niet verkrijgbaar. Voor meer kunstzinnig gebruik van daglicht moeten we ons wenden tot het Duitse Heliostat en het Zwitserse Heliobus, die superspiegels en spiegelschachten gebruiken om –net als de oude Egyptenaren- licht naar het duister te brengen. Resultaat zijn de prachtigste lichtzuilen en lichtpilaren. Maar dan hebben we het over projecten, niet meer over producten.
Voorzien van mobieltjes, discmannen en adere handhelds hebben we
bijna geen thuis meer nodig. Wel een serie opladers en af en toe een
stopcontact. Is er geen stopcontact , dan zijn er draagbare zonnepaneeltjes.
Doen die het wel?
Om zonne-energie om te zetten in zwakstroom komen er steeds meer
draagbare zonnepaneeltjes op de markt. Drie van deze setjes zijn een aantal
weken aan een praktijkproef onderworpen. Test mag het niet heten; volt- noch
amperemetertjes noch laboratoriumomstandigheden zijn er aan te pas gekomen. Wel
waren er mobiele telefoons, een memorecorder, een oplaadbare zaklamp, een
laptop en een wereldontvangertje voorhanden. Verder was het een stralend
voorjaar. De conclusie mag hier alvast luiden dat de paneeltjes leuk en nuttig
zijn, maar het geregeld laten afweten. Mag de apparatuur niet falen, dan zullen
toch de reservebatterijen mee op reis moeten.
De drie geteste setjes (I-sun uit Canada, Scotty uit
Duitsland, en een naamloos paneeltje van het Chinese EverStep) bestaan
allen uit een zonnepaneeltje, vergezeld van een hele rits plugjes, snoertjes en
verloopstekkertjes. De I-sun (rond €90, --) is van de drie het grootst.
Opgevouwen in wat lijkt op een klein backgammonkistje zit 195 cm2 aan
polykristallijne zonnecelletjes. De Everstep (€17,50) en de Scotty (rond
€60,--) zijn met hun paneeloppervlak van respectievelijk 95cm2 en 30cm2 amorfe
zonnecellen een stuk kleiner. Alle drie de setjes kunnen batterijen opladen,
zodat ze ook na zonsondergang hun nut bewijzen. De Scotty heeft een ingebouwde
batterijoplader voor twee penlites. De Everstep laadt een vierkante 9volts
batterij op en via een meegeleverd los huisje nog twee penlites. De I-sun kan
gekoppeld worden aan de Battpak (los verkrijgbaar voor rond €40,--),
waarin ruimte is voor wel tien penlites. Het Battpak kan overigens ook
opgeladen worden via het stopkontakt of de autoaansteker, wat het ding erg
veelzijdig maakt.
Dan het gebruik; alle drie panelen bleken in staat een
memorecorder (3volt) te voeden, ook achter dubbelglas. De hoek naar de zon was
daarbij duidelijk van invloed op de afspeelsnelheid van het recordertje, net
als het wolkje voor de zon. Alle drie de paneeltjes waren ook in staat de
wereldontvanger (6volt) te voeden, tenminste in de volle zon. Op de bewolkte
dag of achter het dubbele glas hield alleen de I-sun dit vol. Educatief was ook
het opladen van de oplaadbare zaklamp. Twee uur volle zon overdag kwam overeen
met een kwartiertje licht in het donker.
De I-sun was als enige in staat de dode laptop (19volt, 1.8 amp)
te doen opstarten en de aanhef van dit stuk te produceren, dat middels een
volgend wolkje abrupt van het scherm verdween. Er kunnen meerdere I-suns aan
elkaar worden gekoppeld om dit probleem te verhelpen, maar dan vangt de koe
toch een beetje de haas. De totale energieopbrengst is trouwens niet het
grootste probleem van het draagbare zonnepaneel. Plugjes, snoertjes en
verschillende voltages zijn een even groot probleem. Dat was vooral merkbaar
bij het opladen van de mobiele telefoons. Alleen de Scotty slaagde er in de
nieuwe Nokia (7210) op te laden; met een middagje zon deed die weer anderhalf
uur zijn werk. De andere paneeltjes leverden een dusdanig voltage dat slechts
de boodschap 'laadt niet op' op het scherm piepte. Op de andere mobieltjes, een
anderhalf jaar oude Ericsson en een hele oude Bosch, paste geen enkele van de
standaardplugjes (aangepaste plugjes zijn soms verkrijgbaar). Overigens was het
ook oppassen met de plussen en de minnen; die moesten niettegenstaande de
handleiding geregeld omgedraaid om de verschillende handhelds aan de praat te
krijgen of niet te laten kortsluiten.
Een draagbaar zonnepaneeltje is leuk. De energie is gratis en
gezeul met batterijen en opladers is niet meer nodig, zolang de handhelds niet
levensreddend hoeven te zijn. De I-sun is het krachtigst en vergezeld van
battpak veelzijdig, reden waarom de I-sun veel gelauwerd is. Maar de I-sun is ook duur en met
oplader erbij wat groot en zwaar voor een rugzakreis. Beter geschikt voor een
autoreis.
De Scotty oogst minder energie, maar is veel handzamer. Hij kan
aan de broekriem of achterop de rugzak geclipt de batterijen overdag opladen
voor later gebruik. Die leveren genoeg stroom om 's avonds nog even te bellen
of de discman aan te drijven. Geschikt voor een rugzakreis.
De Everstep is verreweg de goedkoopste van de drie en levert de
minste stroom. Wel was hij als enige in staat om ook onder een gloeilamp de
wereldontvanger van genoeg stroom te voorzien. Geschikt voor als de handhelds
er puur voor het aanvullende plezier zijn.
Neem bij aanschaf vooral al uw handhelds mee om er de juiste
pluggen bij te zoeken.
22 april 2003
Met wol, vlas, hennep, kurk, cellulose en schelpen kan een huis
net zo goed of zelfs beter worden geïsoleerd, is de boodschap van de verenigde
producenten van vernieuwbare isolatiematerialen. Niet langer het groene imago
van hun product moet de boventoon vieren, maar de zakelijke overtuiging dat
gezond en duurzaam economische winst oplevert.
Wouter Kroon verkoopt wol. Niet als textiel, maar als
isolatiemateriaal. Soms komt Kroon zelf de rollen schapenwol op de bouwplaats
brengen. Dan begint steevast het gemekker: ''Mèhèhèhè. Zitten er nog poten aan? Maar als ze klaar zijn
is er de bewondering, want wol is zacht, ook voor bouwvakkershanden.''
Belangrijker dan de aaibaarheidsfactor is volgens Kroon de wereldwijde
'herontdekking' van wol als waardevol isolatiemateriaal. Hij liet afgelopen
zomer zijn buitenhuisje in het Franse departement Aveyron van wollen isolatie
voorzien. De bouwvakkers constateerden dat zijn zoldertje veel koeler was dan
de zolders die ze isoleren met gangbare isolatiematerialen. De plaatselijke
leverancier heeft wol inmiddels in zijn assortiment opgenomen.
Naast wolverkoper is Kroon woordvoerder van de vereniging van
vernieuwbare isolatiematerialen (VVI). Vernieuwbare stoffen zijn grondstoffen
die zich binnen een eeuw kunnen vernieuwen en daardoor niet uitputbaar zijn
zoals fossiele grondstoffen. Bij de VVI gaat het om plantaardige producten als
vlas, hennep, kokos, kurk, cellulose of het dierlijke schapenwol. Daar kan je
hele goede isolatiematerialen van maken, zegt Kroon, die namens de VVI zachtjes
aan de weg timmert om de producten niet als groen en duurzaam, maar vooral als
economisch voordelig 'weg te zetten'. De gedachte is: in aanschaf is een rol
vlaswol misschien wel eenderde duurder dan steenwol, een rol schapenwol zelfs
ruim tweemaal zo duur. Maar wordt rekening gehouden met moeilijk berekenbare waarden
als binnenklimaat, gezondheid, stortingskosten, afval en ziekteverzuim, dan
schuiven de kosten naar elkaar toe. En met de aanscherping van de milieueisen
zullen ze in de toekomst elkaar alleen nog maar dichter naderen, voorspelt
Kroon.
Met TNO-tests wordt het al te groene imago van de VVI-producten
ook in Nederland langzaam afgeschud. Wol, vlas en hennep scoren in de tabellen
op thermische zowel als geluidsisolatie vergelijkbaar met gangbare minerale
wollen en chemische schuimen. Opvallend is dat ze vaak beter bestand zijn tegen
vocht en veelal een aanzienlijk hogere warmteopslagcapaciteit hebben; warmte
dringt er trager doorheen, waardoor het binnenshuis langer koel blijft.
Mechanische klimaatbeheersers als een airconditioning zijn minder snel nodig.
Tegelijk worden productie en marketing een stuk zakelijker aangepakt dan
vroeger. Een voorbeeld daarvan is het Oisterwijkse Isovlas, opgericht
door de 72-jarige Cees Opstal –rijk geworden met de productie van Opstallan
polyurethaan prefab isolatie-elementen, de bekende gele schuimblokken.
Grondstof voor Opstals nieuwe fabriek is vlas, een ielig plantje
met een violette akkerbloempje. Vlas vraagt weinig van de bodem, heeft niet of
nauwelijks pesticiden nodig en wordt al achthonderd eeuwen verbouwd voor de
productie van lijnzaad (voor lijnolieproducten als verf en linoleum) en de
stevige lange vezels (voor linnen). Van de korte vezels -eigenlijk een
restproduct- wordt vlaswol gemaakt. De vlasoogst van 2002 staat in grote, zware
balen opgestapeld in de fabriekshal van Isovlas. Machines kammen de balen uit
elkaar, waarna de vezels een machine verder in dunne vliesjes worden geweven.
Een laatste machine plakt de vliesjes luchtig op elkaar en snijdt ze in keurige
vlaswollen matten. De harige matten lijken in alles op steenwol, alleen zijn ze
donkerder van kleur en geuren ze lichtjes naar hoogzomer. Voor de bouwvakker en
doehetzelver prettig om te weten is dat de vezels zachter zijn dan vezels van
steen- en vooral glaswol, die zonder beschermende kelding jeuk en irritatie
veroorzaken.
Honderdduizend vierkante meter Isovlas is afgelopen jaar gemaakt.
Dat zal nog geen procent zijn van de totale isolatiemarkt, schat directeur
Rogier van Mensvoort (29), maar de marktperspectieven zijn goed. Isovlas is al
druk doende met de bouw van een tweede loods, hoewel het moeilijk opboksen
blijft tegen de 'grote mineralewoljongens'. Van Mensvoort doelt daarmee op de
fabrikanten van glas- en steenwol, die de kwaliteiten van VVI-producten als
vlaswol regelmatig onderuit proberen te halen. Lastig is ook dat vlaswol zo'n
twintig tot dertig procent duurder is. Grote afnemers heeft Isovlas daarom nog
niet. Vooralsnog wordt gemikt op de kleine aannemer en de doe-het-zelver, die
kijken niet op een dubbeltje, zegt Van Mensvoort. Om de concurrentie af te
troeven –vlaswol wordt niet alleen door Isovlas gemaakt- hebben Van Mensvoort
en Opstal de synthetische toevoegingen die de vezels aan elkaar lijmen en
brandwerend maken, vervangen door geheime zetmeelachtige bindmiddelen. Isovlas
is daardoor het enige vlasproduct dat honderd procent plantaardig is.
De rijksgebouwendienst hanteert sinds enige jaren de milieu-index greencalc,
die naast zichtbare ook veel onzichtbare milieukosten berekent. Openbare
gebouwen worden daarom al regelmatig voorzien van hernieuwbare
isolatiematerialen. De particuliere sector is moeilijker te overtuigen, heeft
VVI-woordvoeder Kroon ondervonden: ''Daar leg ik de nadruk op de bouwfysische
eigenschappen van onze producten. Het werken met onze producten is prettiger. Maar
ook de gebruikswaarde is hoger. Vroeger werd maar een enkele eis aan
isolatiemateriaal gesteld: kou buiten, warmte binnen. Nu tellen ook andere
eigenschappen. In onze producten zitten weinig of geen synthetische
toevoegingen, die kunnen dus ook niet ontsnappen. Ze zijn dampopen; ze nemen
vocht op en staan het weer af. Dat schept een gezond binnenklimaat, wat weer
tot uitdrukking kan komen in ziekteverzuim en arbeidsproductiviteit.'' Dat is
in de VS al bewezen, stelt Kroon, daar zijn ze al veel verder.
Ooit was Kroon werkzaam als therapeut in de ARBO-branche. Hij
herinnert zich nog de komst van het sick-building syndrome, waarbij
schadelijke stoffen in slecht geventileerde ruimtes zorgden voor een scala aan
klachten bij werknemers.''Het duurt jaren voordat zulk soort klachten onderkend
wordt,'' zegt Kroon, die wijst op het vermogen van wol om juist die schadelijke
stoffen te binden. Maar, waarschuwt Kroon, kijk uit voor al te snelle
oplossingen. ''Je moet vernieuwbare isolatiematerialen niet per product bekijken,
maar als onderdeel van het totale pakket aan bouwmaterialen. Dampopen
isolatiemateriaal heeft weinig zin als het op dampdichte folie wordt
aangebracht.'' Kroon ziet intussen met enig genoegen de resultaten van het
gebruik van vernieuwbare isolatiematerialen in voorbeeldprojecten loskomen:
''Langzaam dringt het door dat onze producten een pluswaarde hebben in
vergelijking met gangbare isolatiematerialen.''
KADER:
Van vlas, hennep, kokos, en wol kunnen isolatiematten en rollen
gemaakt worden, voor de isolatie van muren en daken. Voor tussenvloeren wordt
van dezelfde stoffen een dunne mat geperst, die vooral dient als akoestische
isolatie. Kurk en houtvezelplaten worden gebruikt waar het isolatiemateriaal
'drukvast' en beloopbaar moet zijn. Cellulose wordt als vlokken oud papier in
de spouw gespoten, of verwerkt in prefab elementen. Gewassen schelpen zorgen in
de kruipruimte onder het huis voor isolatie en een goede vochthuishouding. Alle
VVI-grondstoffen hebben hun specifieke kwaliteiten. Zo bindt wol giftige
stoffen uit de lucht en kunnen zowel vlas als wol tot 20% van hun eigen gewicht
aan vocht opnemen.
Het onderzoeksinstituut NIBE heeft de verborgen milieukosten van
de genoemde producten nauwkeurig gemeten. De resultaten staan in nevenstaande
grafiek afgebeeld, afgezet tegen de bouwkosten (gegevens geleverd door Archidat BV, zie ook www.
bouwkosten-online.nl)
(Bijschrift grafiek:)
Milieuclassificatie van isolatiematerialen toegepast als hellend
dakisolatie uit het Basiswerk Duurzaam & Gezond Bouwen.
Hoe lager de staaf des te milieuvriendelijker het product.
15 april 2003
Om kinderen te vervoeren is er de auto. Helaas wordt de auto
wegens congestie almaar trager en duurder. Vaak is het slimmer om met de fiets
te gaan. Kinderen kunnen vrij lang en veilig bij de ouder voor- en achterop de
gewone fiets, op het bakkersrekje, in de bak van de bakfiets, op de familytandem
of in het fietskarretje. Maar op een dag zijn de kinderen te groot en zullen ze
zelf op de fiets moeten. Met een kind naast of achter zich door het verkeer
slalommen is een van de minst prettige ervaringen van de moderne ouder. Overal
zijn de prachtigste dingen en het afgeleide fietsertje slingert vervaarlijk
heen en weer. Het gevaar loert intussen van alle kanten, de angstig
achteromkijkende ouder maakt het er vaak niet veiliger op.
Voor die ouder is er sinds een jaar of zeven de aanhangfiets. De
aanhangfiets is een voorwielloos kinderfietsje dat aan de ouderfiets wordt
gekoppeld, zodat een kort treintje ontstaat en het kind onmogelijk over de weg
kan uitwaaieren. De bewegingen van het aanhangfietsje ondermijnen de
stabiliteit van de ouderfiets enigszins, maar dat went snel. De ouder leert
paaltjes en bochten ruim te nemen, want de aanhangfiets neemt die een stukje
korter. De ouder dient verder rekening te houden met te korte vluchtheuveltjes,
de aanhangfiets staat dan nog op het wegdek. Maar verder is een aanhangfiets
een groot genoegen. De ouder kan gerust en gezwind naar de plaats van
bestemming, het kind raast veilig door het verkeer. Het kind heeft het idee de
fiets mee voort te bewegen, wat feitelijk ook zo is. Houdt het kind de benen
stil, dan scheelt dat de ouder al snel een versnelling.
Er zijn verschillende soorten aanhangfietsen. Voor de sportieve
wereld- en vakantiefietsers is er de Burley Piccolo. Dat is een
voortreffelijke, maar dure (€600,-- ) aanhangfiets met vele accessoires.
Gelijksoortig maar minder duur is de Add-bike (€400, --), die net als de
Piccolo aan het bijgeleverde speciale achterrek van de ouderfiets wordt
gekoppeld. Voordeel van het Add-Bike-achterrekje is dat er nog een zitje voor
het tweede kind op kan. Bij de Burley past dat zitje niet meer, wel kunnen er
nog zijtassen aan. Dat kan ook bij de overige aanhangfietsjes (fun-trailer,
slipstream, nishiki; allen rond de €300), die niet aan het achterrek, maar
aan de zadelpen van de ouderfiets gehangen worden. Voor kleine ouders is deze
koppeling overigens niet ideaal, want het zadel moet ongeveer een centimeter of
tien omhoog. Een ander nadeel van dit systeem is dat door wrijving geleidelijk
speling ontstaat in het koppelingsmechanisme, wat de aanhangfiets enigszins
wankel maakt. De keurmeesters van de Fietsersbond concludeerden daarom vorig
jaar eenduidig in het voordeel van de Piccolo en de Add-Bike. Alle
aanhangfietsen kunnen overigens met accessoires omhangen worden en de meeste
zijn te voorzien van versnellingen, wat vooral voor de sportievere fietser geen
overbodige luxe is. Er zijn verder dubbele aanhangfietsjes (met twee zadels) en
volwassen aanhangfietsen (met twee achterwielen), voor gehandicapten.
Maar er is meer. Het grote nadeel van de aanhangfiets is dat hij
niet zonder ouderfiets kan, het aanhangertje heeft immers geen voorwiel. Het
kind zal niet fietsen als de ouder geen zin heeft. Voor dat probleem bestond
reeds de Trailgator (€115,--), een lange stang die aan de zadelpen van
de ouderfiets gemonteerd wordt en het voorwiel van een gewoon kinderfietsje
optilt. Sinds kort is er ook de Follow-Me
(€229,--). De Follow-me is een inklapbare stalen klem die de achteras van
de ouderfiets verbindt met het voorwiel en de trapas van welk kinderfietsje dan
ook. Met de Follow-me maakt de ouder een aanhangfiets van het kinderfietsje op
het moment dat de kinderbeentjes niet meer willen of het verkeer te druk wordt.
De Follow-me is stabieler en kan grotere kinderfietsjes aan dan de trailgator,
die dan gaat schuinhangen. De Follow-me wordt wankel vanaf kinderen die de
20-inchfiets ontgroeid zijn, maar die zijn dan ook groot genoeg om zelf te
fietsen.
De montage van de Follow-me is met goed gereedschap eenvoudig te
volbrengen. De ouderfiets krijgt speciale bouten, de klem wordt daarop
geschroefd en tilt het voorwieltje van de kinderfiets van de grond. Nabij de
trapas van het kinderfietsje komt een beugel waarin de klem slim op slot
scharniert. De klem past op alle fietsen, behalve die met een ouderwetse
versnellingsnaaf.
Het panel proefkinderen oordeelde unaniem positief over de Follow-me, net als hun vader, die helaas wel een stukje van zijn achterspatbord moest afzagen omdat dat klem kwam te zitten tussen klem en wiel. Verder moet aangetekend dat een voorwielloos aanhangfietsje aanmerkelijk lichter fietst. De algemene conclusie is dan ook dat de aanhangklem geschikt is voor diegene die een aanhangfiets nu en dan nodig hebben, maar dat regelmatige en sportieve gebruikers beter investeren in een echte aanhangfiets.
Twee soorten klanten heeft Carl Giskes, leemverkoper: de
ecologische klant, wars van kunststof en chemicaliën en de artistieke klant,
die gaat voor de kunstzinnige uitstraling en het boetseren van muren met nisjes
en gewelven. Vooral de laatste categorie is hard in omvang aan het toenemen,
zegt Giskes, want leem is hot. Zo zond hij onlangs een pallet met zakjes
leemstuc de oceaan over naar het huis in aanbouw van filmster Bradd Pitt.
Volgende week moet Giskes naar Berlijn, waar hij de tuinen van de stedelijke
moskee helpt aanleggen. Terwijl hij nog maar net terug is van het geven van
workshops in Marakesh, Marokko, over het gebruik van Tadelakt: een oeroude badkamerplamuur.
Wie in leem woont bespaart op dokterskosten, zegt Giskes, want
leem is puur natuur zonder toevoegingen.Leem is een mengsel van zand –voor de
hardheid- en klei –voor de hechting. Buiten kijf vanwege vele onderzoeken staat
dat leem de luchtkwaliteit binnenshuis verbetert. Leem zuigt overtollig
luchtvocht als een spons in natte tijden op om het in droge perioden langzaam
weer af te staan. Leem dempt geluid en tempert schommelingen in temperatuur.
Leem doodt schimmels en heeft een zachte, natuurlijke uitstraling. Anderzijds
is leem kwetsbaar. Wantrouwenden menen dat bouwen met leem in nat Nederland
vragen is om ellende; het zou niet slijtvast zijn en in aanraking met water
wordt het gewoon weer papperige modder. Onzin, zegt Giskes, zolang je maar goed
bouwt.
Nu zijn er vele soorten leem. Ten eerste moet het gebruik van leem
buitenshuis worden onderscheiden van de leemlaag binnenshuis. De wereld staat
vol met lemen huizen, van het eenvoudige Afrikaanse hutje tot de monumentale
moskee van Djenné tot de lemen villa's in Jemen tot het vakwerkhuis in Limburg,
allemaal van leem. Ook in het hier en nu worden steeds meer huizen en kantoren
zonder probleem uit leem opgetrokken. Alleen: is de buitenmuur van leem, dan
dient het dak erboven voorzien te worden van overstek. Leem mag nat worden,
zolang het maar kan drogen en regenwater er niet langs stróómt.
Toch vindt de huidige leemhausse met name binnenshuis plaats. Een
groeiend spectrum aan producten staat de consument daarvoor ter beschikking. Er
is tegenwoordig zelfs leemverf, maar die ontbeert de zo geprezen
bouwfysische eigenschappen van leem. Om die eigenschappen optimaal te benutten,
kan het best een dikke laag basisleem worden aangebracht. Basisleem ziet er net
zo bruin uit als het klinkt en wordt gewonnen in binnenlandse rivierbeddingen.
Het wordt gemengd met stro, houtsnippers of hennep, ter verharding wordt wei of
bier toegevoegd. Basisleem wordt geleverd in 25kg-zakjes of bigbags
(1250 kg, vanaf € 4,-- per vierkante meter per laag van een centimeter) en kan
eigenhandig in een of twee lagen (vertinnen en uitrapen) op de
muur worden gesmeerd, zonodig na het aanbrengen van een primer op de
niet hechtende ondergrond en jute (of rietmatten bij plafonds, en grote
muurloze stukken) voor het wapenen van gaten en kieren. Ideaal is leem in
combinatie met een slangenstelsel waar de HR-ketel lauwwarm water doorheen
pompt: de warmtemuur.
Sommigen vinden de kleiige groffe basislemen muur al mooi, strak
en hard genoeg, maar meestal komt er een laagje zandige leemfinish op,
ter verfraaiing en versteviging. Leemfinish (rond € 5,- per vierkante meter per
stuclaag van maximaal 3 mm) kan en wordt steeds vaker ook zonder basisleem op
de bestaande stuclaag gesmeerd. Het wordt geleverd in 25kg-zakjes poeder, die
gemengd met water worden aangebracht zoals gewone stucpleisters. Het arsenaal
aan kleuren en soorten is de laatste jaren enorm uitgebreid, met spannende
namen als Cervantes-Terra (Topleem) Iquitos-groen of Djenné-rood (Tierrafino).
De laatste komt niet uit Mali, maar uit de buurt van Kassel, Duitsland. Waar
precies wil Giskes niet zeggen, wel dat het op de muur komt zoals het uit de
grond is gehaald, zonder pigment of synthetische toevoegingen. De kleuren zijn
bijgevolg uniek, maar niet onuitputtelijk, zodat het devies luidt: houdt een
beetje over voor reparaties (opgedroogde leem verpulveren en weer aanmaken met
water). Kwetsbare plekken kunnen ter versteviging worden nagestreken met fix,
een soort behangplaksel. Voor de speciale effecten bestaan er verder toevoegingen
als parelmoerzand en zwarte glimmer, waarmee de muur gaat glimmen en
schitteren. Met Tadelakt –een verpulverde Marokkaanse kalksteen- kan voorts de
badkamer worden omgetoverd tot Hammam.
Zelf leemstuken is mogelijk, maar moeilijk. Stuken met leem is veel gezonder, maar gewichtelijk zwaarder dan met gewone stuc. Anderzijds werkt leem niet zo jachtig, omdat het niet snel uitdroogt. Aan te raden is eerst een stukje te proberen, ergens in een weinig bezochte bovenkamer. Is het resultaat niet strak genoeg of is er gewoon geen zin, dan zijn er nog altijd de ervaren leemstukadoors, bijvoorbeeld van leemstuc.nl. Die vertinnen, uitrapen en stuken uw muren een stuk sneller, strakker en schoner.
13 jan 2003
De daken van Nederland vergroenen. Vooral op de wat ambitieuzere
kantoor- en bedrijfspanden liggen tegenwoordig veldjes die doen denken aan
bergweide, toendra of steppe, vanwege de korte begroeiing van kruiden, lage
grassen en vooral rotsplantjes in warme kleurschakeringen die gaande het jaar
verschieten. Zo'n vegetatiedak versluiert de verstening van Nederland door de
bebouwing deels aan het oog te onttrekken; dat oog ziet niet louter beton en
glas, maar een opgetild landschap met een gebouw eronder. De voordelen van een
vegetatiedak zijn niet alleen van esthetische aard, een groen dak dempt ook
geluid en temperatuurschommelingen. Goed om te weten is voorts dat het –mits
goed aangelegd- de levensduur van uw dakbedekking verlengt.
Het is niet heel erg moeilijk een stuk dak om te toveren in extra
tuin, wel is wat handigheid geboden. Zomaar wat aarde en vetplantjes op een
willekeurig dak strooien is een recept voor verstopping, verotting en lekkages,
benadrukt Kees Jan Hobo van Ekogras in Zaltbommel. Vijftien jaar geleden leverde
Hobo als eerste in Nederland een grasdak, om al snel over te schakelen op sedum
(vetplantjes) en kruidachtigen, want grasdaken zijn eigenlijk te zwaar. Op een
steenworp afstand van de Marinus Nijhoffbrug ligt zijn sedumkwekerij mooi te
zijn in de late herfstzon, met rotsplantjes in groen, oranje, geel, bruin en
alle nuances daartussenin. Ekogras' gehele productie van tweeduizend vierkante
meter was vorig jaar amper toereikend, omdat steeds meer architecten daken of
dakdelen van woonhuizen, kantoren en bedrijven laten bedekken met vegetatie.
Ekogras is de enige in de branche die levert aan particulieren en
doe-het-zelvers, ongeveer tien procent van zijn rotsplantjes gaat daarheen.
Hobo stelt strenge voorwaarden aan zijn cliëntèle, ten eerste wat betreft de
dakconstructie. Die moet stevig genoeg zijn om het vegetatiedak te dragen, want
de lichtste versie weegt in verzadigde vorm al zestig kg per vierkante meter.
Verder mag de helling van het verkozen dak(deel) niet groter zijn dan 50° en
moet het dak voorzien worden van een nauwkeurig aangebrachte laag
ondoorwortelbaar EPDM-rubber. Langs de dakrand komt een strookje grind met
daarin verstopt een drainagebuis. Het wordt allemaal pasklaar geleverd door
Ekogras, na het indienen van een schets van uw dak.
Vervolgens kan de juiste biotoop voor de vegetatie geschapen
worden. Die vegetatie is uitzonderlijk taai, mits het toegang heeft tot lucht,
en nu en dan wat voeding en water. Om tijden van droogte te doorstaan komt op
het rubber eerst een viltige polypropeen deken te liggen. Die zuigt regenbuien
als een spons naar binnen, om het daar te bufferen en mondjesmaat weer af te
geven. Voor de voeding en beluchting komt op de deken een laag kleigranulaat.
Is de helling van het dak groter dan 25°, dan moeten eerst daktrays
aangebracht worden: een soort kunststof vakkenstelsel waarvan de schotjes het
naar beneden rimpelen van de vegetatie voorkomen. Overigens stijgt het gewicht
van een vegetatiedak -volgens het principe hoe steiler, hoe steviger, hoe
zwaarder- met het hellingspercentage mee. Bij 25° ligt het (verzadigde) gewicht
al op 80 kg per vierkante meter.
Is de bodem gereed, kan eindelijk de vegetatie er op. Het
eenvoudigst is de sedumroll. De wortels van de plantjes zitten verankerd
in eenzelfde propyleenmat, die over het granulaat heen wordt gerold. Nadeel van
de sedumroll is de beperktere keus, het is een vaste mix van een kleine tien
sedumsoorten. Meer variatie en duurzaamheid –de plantjes wortelen dieper-
krijgt u door losse plantjes te kopen en die verspreid over het dak te
plaatsen. Ze verspreiden zichzelf verder, met 25 plantjes per vierkante meter
raakt het dak in een enkel seizoen al voor minimaal driekwart bedekt. Door
zorgvuldig kiezen biedt het dak steeds een ander beeld en staat het een groot
deel van het jaar in bloei, telkens een ander plantje. In koude, natte tijden
steken mossen de kop op, maar die zijn ook niet lelijk en verdrogen met de
komst van prettiger weer. Met grassen en kruidachtigen als lavendel, tijm en
vaste planten als geraniums kan nog meer variatie in kleur en hoogte worden
verkregen, tot een complete bewandelbare daktuin aan toe, maar dan praten we
over intensieve begroeiing. Ook het extensieve dak vergt trouwens enig
onderhoud, jaarlijks moet onkruid en blad verwijderd en een dun laagje droge
organische mest gestrooid.
Een doe-het-zelfpakket is onder de pakkende naam 'hobbygroen'
verkrijgbaar voor ongeveer duizend euro voor een dakje van 3 bij 5 meter.
Overigens is een dak niet noodzakelijk voor een sedumtuintje, het geheel kan
ook gewoon op de grond of op (en als alternatief voor) de stenen tuin worden
aangebracht. Dan krijgt u een uitermate onderhoudsvriendelijk tuintje dat het
aanzien beter waard is.
http://www.ipdubo.nl/groendak/
Menigeen heeft wel eens op een waterloos toilet gezeten, ver weg
op vakantie, of gewoon vroeger. Soms is het een plank met een gat erin, vlak
boven een stinkende diepte. Soms is het in de camper, boven een koffer. Soms is
het een composttoilet, waarin urine en fecaliën zich mengen met snippers hout
en composteren tot vruchtbare mest. Maar bijna altijd is het een toiletbezoek
dat met gezonde tegenzin en in gesmoord gegiechel wordt afgelegd. Want
doortrekken is er niet bij, de poep blijft achter. En die poep stinkt.
Dat is niet langer zo met het paper leaf toilet, claimt bedenker
Sietz Leeflang. Leeflang strijdt met zijn 'centrum voor ecologische technieken'
De Twaalf Ambachten al een kwart eeuw voor een schoner en simpeler
wereld. Het energie- en waterverslindende wc- en rioolsysteem is hem een doorn
in het oog. Jarenlang studeerde hij op de perfecte composttoilet, om telkens
weer te moeten constateren dat er in zo'n kwetsbaar systeem onherroepelijk een
moment komt dat het misgaat en stank en wolken vliegjes het toilet bevolken.
Het was bij toeval dat Leeflang stuitte op een nieuw idee: die wc
moet niet composteren, dat kan later wel. Zo werd het doodsimpele paper leaf
toilet geboren: een emmer met daarin een van zetmeel gemaakte zak, van
onderen geperforeerd. Urine wordt via die gaatjes en een kraantje afgevoerd,
naar riool of nog beter: naar helofytenfilter. De poep blijft achter in de zak.
Door na elk toiletbezoek het resultaat af te dekken met een laagje papier en
lichtjes aan te drukken met de bijgeleverde presse-papier, een wat fors
uitgevallen pureestamper, blijft de massa min of meer afgesloten. Het proces
van gisten, rotten en composteren staat stil, stank is er niet meer bij.
Onderin de emmer ligt nog wel een laagje schelpengrit, dat fosfaten uit de
urine aan zich bindt. Halsstarigge kwade luchtjes verdwijnen via een
ventilatortje en luchtkoker naar buiten. Om de emmer heen zit nog een polyester
ombouw, zo vormgegeven dat het gft-toilet aan een normale wc doet denken.
Zijn zak en emmer vol, dan kan de zak de groenbak in, vandaar de
meer gangbare naam voor het paperleaftoilet: de gft-toilet. De tot een
soort papier-maché gevormde massa poep met papier is ideaal voor de
compostfabrieken, zegt Leeflang, die verwijst naar het vooruitstrevende
composteerbedrijf Orgaworld. Orgaworld heeft grote belangstelling voor de door
het gft-toilet geproduceerde menselijke mest of 'humanure'. Het is een
welkome grondstof voor de productie van Orgapower Biostimulatoren, een
gespecialiseerd compostpreparaat voor de duurzame landbouw.
Dat het gft-toilet bruikbaar en handig is op plaatsen die niet op
het rioolnet zijn aangesloten – buitenlandse vakantiehuisjes, woonschepen- ligt
voor de hand. Maar Leeflang wil het gft-toilet ook de stad in, om een
alternatief te bieden voor het zijns inziens zinloze rioolsysteem.(''We gooien
dingen weg die geld opbrengen, terwijl het weggooien handenvol geld kost'').
Een eerste stap daartoe wordt nu gezet in het voormalige meisjeslyceum en
latere HBS aan de Haagse Waldeck Pyrmontkade. Het monumentale gebouw is onlangs
verkocht aan woonvereniging De Blauwe Aanslag. De leden verbouwen het enorme
pand tot een dertigtal woon- en werkeenheden. Gekozen is voor de installatie
van meerdere gft-toiletten, nadat een enkel exemplaar langdurig en tot
tevredenheid is getest. Huidig
gebruiker Margreet Blaak moest er wel aan wennen, aan het uitvouwen van de
afdekpapiertjes, aan het zorgvuldige aanstampen. Ook de zwaai naar het
doortrekkoord bleef er nog lang in. En de angst dat het toch gaat stinken, die
bleef nog een tijdje. Maar het gebeurde niet. Hoogstens komt wat muffe lucht
vrij bij het legen van de emmer, wat gemiddeld na zo'n vijftig toiletgangen zal
moeten gebeuren. Tevredenheid is nu haar deel: de liters spoelwater worden niet
langer verspild, de kringloop niet langer onderbroken.
Maar ook mensen zonder ideologische motieven kunnen worden
overgehaald, denkt Leeflang. Met economische motieven. Het watergebruik van hen
die overschakelen op een gft-toilet zal met eenderde afnemen, wat de nodige
euro's opbrengt. Voor woningen in het buitengebied die verplicht worden tot een
kostbare aansluiting op het rioolnet, vallen er zelfs tienduizenden euro's te
besparen als de installatie van gft-toilet gepaard gaat met de aanleg van een
helofytenfilter. Nieuwbouw kan –zonder de aanleg van riool- en
regenwatersystemen- veel goedkoper. Zelfs de stadse gebruiker van gft-toilet
kan zichzelf loskoppelen van het rioolnet en flink besparen op de almaar
stijgende rioolbelasting. Leeflang ziet de compostfabrieken al aansluiten in de
rij van glas-, papier- en gewone vuilniswagens: ''Ze willen het graag hebben.
En dan hebben we meteen al die kunstmest niet meer nodig.''
Het gft-toilet kost € 483, --. Een zelfbouwpakket (zonder kunststof
huls) is er al voor € 134, --. Zie www.de12ambachten.nl,
of bel De Twaalf Ambachten, Boxtel 0411-672621
18 nov 2002
Het is (was) absoluut een idioot gezicht (op de kampeer- en caravanbeurs
vorige week): een tent met een kar er in. Toch is dat wat ontwerper Bert
Holtkamp bedoeld heeft, met zijn automatische tent: de Tent-O-Matic. De tent is
verzonnen voor mensen die wel met de tent willen kamperen, maar het telkens
opzetten moe zijn. En voor mensen die met het klimmen der jaren in een goed bed
moeten slapen, maar toch met de tent willen blijven kamperen.
Al vijfendertig jaar maakt Holtkamp vouwwagens, alleen mag je ze
zo niet noemen, zegt zoon Jelle. Want een Holtkamper is een in een aanhanger
gevouwen tent, terwijl de conventionele vouwwagen een opgevouwen caravan is.
Waar vouwwagens met hun gesuggereerde glas-in-loodraampjes en gezellige
markiezen een uitgesproken suf imago hebben, daar fotografeert Holtkamp zijn strakke
kaki tenttrailers -zo moet je ze noemen- bij voorkeur in avontuurlijke
woestijnen en jungles.
Naast tenttrailers maakt Holtkamp ook tenten, gewone
piramidetenten, zonder kar. En net als bij de tenttrailers staat bij die tenten
de stormvastheid en het opzetgemak centraal. Kennelijk was het Holtkamp nog
niet makkelijk genoeg, want nu is er dus de tentomatic: geen tent en ook geen
tenttrailer, maar een karretje met een zichzelf oprichtende tent. Het gaat zo:
De kar wordt ontkoppeld en naar het uitverkoren plekje geduwd.
Vervolgens wordt de kar op het zojuist uitgespreide grondzeil gereden. Het
tentdoek wordt uit de kar getrokken en aan het grondzeil geritst. De
afstandsbediening wordt ingedrukt en als een wonder richt de tent zich vanzelf
op. U bent er nog niet, maar het
lulligste stukje tentopzetten –kruipend onder duister doek zoekend naar juiste
gat bij juiste stok daarbij struikelend over scheerlijnen en haringen vloekend
vergetend zijnde- zit er dan wel op. Wat rest is het afspannen van de hoofdtent,
het handmatig opzetten van de luifel en het aanspannen van scheerlijnen. En het
installeren van eventuele accessoires als verlengde luifel en binnententjes.
Inderdaad een fluitje van een cent. Ideaal voor kampeerders die wekenlang op
dezelfde plek blijven staan omdat ze die tent niet wéér willen afhalen en
opzetten.
Wat er dan staat is de Holtkamper Utopia XL, de tent die dient als
basis voor de tentomatic maar al jaren het vlaggenschip is van Holtkampers
stormtenten (€2995, --). Voor een
paar tientjes is de Utopia direct of mettertijd geschikt te maken voor gebruik
met de eveneens los verkrijgbare aanhanger (€3770,--). Die aanhanger herbergt
–zodra de tent staat- een matras met deugdelijk lattenbodem met daaronder nog
ampele pakruimte, ter waarde van ongeveer tien kratten. Verder zit daar ook de
accu die het motortje voedt dat het robuuste roetsvrijstalen frame waar de
tentnok aan hangt door middel van hydraulische buizen omhoog duwt. Overigens
plakt aan het automatische deel van de tentomatic wel een meerprijs (€500,--).
Standaard zal de tentomatic worden uitgevoerd met gasdrukveren, die –na
ontgrendelen- net als het motortje het tentframe omhoogduwen. Of met een
slinger- of kriksysteem. Zal, want
het is een prototype en nog net niet helemaal af. Het halogeenlampje
bijvoorbeeld, dat boven het bed hangt heeft zijn aan- uitknopje nog aan de
dissel zitten, en die steekt buiten de tent. Is allemaal opgelost in de
vervolmaakte versie, en die komt er spoedig aan, belooft Holtkamp
Het tweepersoons bed maakt de tentomatic bijzonder geschikt voor
de buitensporters die langzaam strammer worden maar toch graag willen blijven
kamperen in hun piramidetent. Die hebben een goed bed nodig, dacht Holtkamp.
Inderdaad ligt het lekker, dat bed, dat ook nog eens ingepakt kan worden in een
los verkrijgbaar binnententje om lekker en mugvrij te cocoonen. Heel groot
pluspunt is dat het bed los staat van nattige of stenige bodemgesteldheid en
ook perfect horizontaal opgekrikt kan worden, kom daar maar eens om met uw
self-inflating matrasje.
Evengoed blijft het een curieus gezicht, die aanhanger in de tent.
Hij staat zo hoog en neemt zoveel ruimte in dat de oorspronkelijk royale
verblijfsruimte van de Utopia tot wat moeilijk bereikbare hoekjes
verschrompelt. Aan beide zijden van de aanhanger kunnen nog binnententjes
worden gehangen voor de kinderen. En onder en achter de aanhanger is plaats
voor bagage, maar de vraag blijft waarom iemand deze tentomatic zal aanschaffen
en niet meteen kiest voor een tentwagen. Het antwoord zal luiden: omdat de tent
eerst zonder kar gekocht en gebruikt kan worden en desgewenst later tot
tentomatic kan transformeren, zodat de verknochte piramidetentkampeerder 'van
de grond' kan slapen.
Er is overigens ook een off the road uitvoering. Die kost nog eens drieduizend euro meer, maar het is een wagentje zo stoer, daar mag je wereldwijd mee gezien worden.
Met de terugkeer naar wintertijd is het jaarlijks gelazer weer
begonnen: het fietslicht moet weer aan. Zonder kan ook, maar erg veilig is dat niet:
van de 7000 ernstig gewonde en 226 omgekomen fietsers in 2001, fietste volgens
veiligverkeersorganisatie 3VO bijna een kwart in schemer of duister. Wie
wel eens zo'n fietsende schim op centimeters na heeft geschept, weet hoe akelig
onzichtbaar de onverlichte fietser in het donker kan zijn.
Lang was een kapot fietslicht meer regel dan uitzondering, maar
die tijd is voorbij. Van het kapotte achterlicht –en het ellendige gepruts met
dunne kabeltjes en doorgebrande lampjes in koude schuurtjes- zijn we al verlost
door de komst van de rode LED-achterlichtjes. Daarvan zijn er grote en kleine.
De kleine (rond €6) zijn weliswaar snel en eenvoudig te bevestigen, maar ook
kwetsbaar. Bovendien lopen ze op kleine batterijsoorten die minder gangbaar en
duurder zijn. Het bredere LED-achterlicht (rond €15) dat wordt vastgeschroefd
aan de bagagedrager is dan een betere keus. Die draait een winterlang op vier
gewone penlite (AA) batterijtjes en is beter zichtbaar, ook van opzij. De
knipperstand is overigens bij wet verboden, met recht. Bedenk bij de eventuele
keuze voor een achterlicht met licht- en bewegingssensors wel dat het licht ook
nutteloos aan zal springen in de drukke fietsenstalling, of in de schuur waar
tevens het bier wordt bewaard.
Verlost van achterlichtproblemen zitten we nog met de domme
dynamo. Die is niet langer nodig sinds de batterijtjes ook de voorlamp zijn
ingeslopen. Zo zijn er goed schijnende halogeen en krypton koplampen. Helaas
zijn die na een uur of drie schijnen al door de batterijen heen. Voor de
doorsnee fietsforens betekent dat hooguit tien dagen verlicht fietsen, tel uit
kosten en ergernis. Er zijn oplaadbare koplampen te koop, maar die moeten
vrijwel dagelijks opgeladen worden of zijn –vanwege diefstalgevaar- al te
omslachtig in het gebruik.
Nee, het lange wachten was op de LED-koplamp. Net als het rode
LED-achterlichtje was er al een vergelijkbaar wit LED-voorlichtje. Maar die
schijnt niet, die maakt de fiets alleen zichtbaar. In de stad kan dat voldoende
zijn, in de donkere steeg of het onverlichte buitengebied is schijnen een
noodzaak. Vorig jaar kwam het Japanse Cateye eindelijk en als eerste met
een prototype van de schijnende koplamp, de EL100: een handzaam voorlicht met
drie LEDjes in een chroomplastic spiegelkopje. De LED-lamp (light emitting
diode) is de lamp van de toekomst. LED's zijn lang niet zo kwetsbaar als
gloeilampjes en gaan ook in branduren veel langer mee. Allergrootse pluspunt is
hun zuinigheid. In tegenstelling tot de gloeilamp zet een LED nauwelijks
energie om in warmte. De EL100 bescheen het fietspad al 30 uur lang in ruim
voldoende mate (en daarna nog 150 uur als safetylight) met vier penlite
batterijtjes, bijna genoeg voor een winterseizoen fietsen.
Dit jaar komt Cateye –om onverklaarbare redenen zit de concurrentie
stil- met drie opvolgers: de EL110 (€19,95), de EL200 (€26,--) en de EL300
(€35,95), evenals hun voorganger handzame lampjes die met het bijgeleverde
klemmetje eenvoudig op en af het stuur te schuiven zijn en evengoed dienst
kunnen doen als zaklamp bij het zoeken naar fiets of sleutelgat.
De 200 lijkt op het prototype, maar is nog iets zuiniger. De lamp
schijnt niet zo mooi diffuus als de voorganger, de geslepen lens produceert een
dikke bundel wit licht met twee zijbundeltjes voor de berm. De 200 heeft verder
nog een zuinige knipperstand, maar behalve op gevaarlijke polderwegen moet dat
worden afgeraden. Niet vanwege het verbod, vooral vanwege de ergernis die het
bij tegenliggers kan opwekken.
Sowieso prettiger voor tegenliggers zijn de EL300 en de EL110, die
doen het zonder spiegelreflex en priemen daarom minder in de ogen. De 300 –met
het uiterlijk van een philipshave- heeft vijf LEDjes, ieder in een hulsje met
vergrootlensje. Tezamen beschijnen ze de fietsbaan beter dan de
gloeilamp-dynamocombinatie ooit kon, hoe hard u ook trapte. De 300 gaat 30 uur
volop schijnend mee, en daarna nog 80 uur als dimlicht. Wel jammer is dat de
fabrikant heeft nagelaten een dimstand in te bouwen, waarmee zelf gekozen zou
kunnen worden voor groot- of stadslicht. En een extra klemmetje voor gebruik op
de andere fiets, daar mag Cateye volgend jaar ook aan denken.
Onverslaanbaar in zuinigheid is de EL110, die een enkel LED-lampje 110 uur vol en daarna nog 200 uur als dimlicht laat schijnen. Vanwege het opticube vergrootlensje van gepolijst plastic produceert de lamp een strakke bundel licht met wat lichtsporen naar de zijkant. De 110 schijnt dunner dan de andere twee, maar voldoende voor een winterlang veilig verlicht fietsen. En zo zuinig, de lamp kan nog zomerlang dienst doen als zaklamp.
De dagen dat hout met gif verduurzaamd mag worden zijn geteld, net
als de dagen dat hardhout goedkoop uit de oerbossen geplukt kan worden. Een glorieuze
toekomst lijkt daarom weggelegd voor gemodificeerd
hout. Het ruikt naar maggi, caramel of azijn.
Houtrot, zo heet het. Dat is niet helemaal waar. Hout rot niet,
tenzij het nat wordt en niet kan opdrogen. Daarom verduurzamen we hout: palen,
balken en planken krijgen een zwart bad creosootolie,
of een bruin bad carbolineum. Of het wordt gewolmaniseerd, waarbij
groenige wolmanzouten onder druk in
het hout worden gebracht. Maar wolmanzouten zijn eigenlijk zware metalen
(arseen, chroom, koper) en creosootolie en carbolineum zitten vol giftige pak's. Dat mag binnenkort niet meer van
de minister, want die giftige stoffen komen langzaam maar gestaag terecht in
organen en omgeving. Tropisch hardhout wordt tegelijkertijd steeds schaarser en
duurder. Het allerbeste hardhout uit de oerbossen is op, of om
politiek-ecologische redenen onbereikbaar aan het worden. Er komt allengs meer
verantwoord (herplant) FSC-hardhout, maar dat wisselt van kwaliteit en is bijna
altijd duurder.
Hard gewerkt wordt daarom aan alternatieven. Veel winst is te
halen door het verstandiger aanbrengen van hout. Verreweg het meeste hout hoeft
helemaal niet verduurzaamd te worden, zolang (de wind) het maar kan drogen.
Slechts tien procent –hout dat onder de grond of in water zit, of te zeer onder
invloed staat van het weer-
behoeft andere bescherming: bescherming tegen schimmels, bacteriën en
beestjes. Dat hout hoeft niet meteen giftig gemaakt te worden, zoals nu gebeurt
in de gangbare verduurzaming. Het kan ook worden gemodificeerd. Dat kan op twee manieren: thermische modificatie en chemische
modificatie. Bij thermische modificatie wordt hout verhit, waardoor de
celstructuur verandert en het (potentiële) vochtgehalte wordt teruggebracht.
Bacteriën en schimmels herkennen het hout daarna niet meer als eetbaar,
bovendien is het te droog om in te leven. Bijkomend voordeel is de verbeterde
dimensiestabiliteit; het hout krimpt, trekt en zwelt veel minder. Chemische
modificatie verandert de eigenschappen van hout door de houteigen stoffen verbindingen
aan te laten gaan met toe te voegen vreemde stoffen.
Hout bakken is niet nieuw. Jagers en beeldhouwers 'verduurzaamden'
hun speren en beelden al in de oudheid door ze een tijdlang boven hun kampvuur
te houden. Hetzelfde proces -maar dan wetenschappelijk onderbouwd- ondergaat
het moderne gebakken hout uit Finland (Modiwood, Stellac) en Frankrijk (New
Option Wood): zacht hout gaat urenlang de hete oven in en komt er uit als hout
dat lang meegaat en nauwelijks nog 'werkt'. Nadeel van dit korte, hevige
bakproces is de afname van de sterkte van het hout. Gebakken hout breekt en
splijt vrij snel, het kan daarom geen constructies dragen. Veel sterker is hout
dat voor het bakken eerst gekookt of gestoomd wordt, zoals gebeurt bij het
Arnhemse bedrijf Plato. Jaren geleden ontdekten Shell-ingenieurs het
'platoniseren' bij toeval. Drie jaar geleden begon ze de marktproductie, om
kort daarna failliet te gaan. Reden was het ondoordachte inkoopbeleid. ''Slècht
hout kan je niet goédmaken,'' zegt de nieuwe directeur Casper van Leusden. Van
Leusden leidt de doorstart van Plato, mogelijk gemaakt door nieuwe
investeerders. Het nieuwe platohout is wel goed van kwaliteit, zegt Van
Leusden, omdat selectiever wordt ingekocht. Ditmaal geen scheuren en gaten door
uitgevallen kwasten (noesten), maar strak, gaaf, recht hout.
Toch valt er geregeld nog een plankje uit, zo leert een rondgang
door de Plato-loodsen op het monumentale Arnhemse industriegebied de Kleefse
Waard. Logisch, het hout krijgt een flinke tik: eerst uren stomen in een reactorvat, vervolgens urenlang bakken
in de oven. In een hoek van de loods ligt een berg afgekeurd hout: krom,
gespleten, gebroken. Brandt mooi en rustig, vertelt technisch adviseur
Willem-Jan Bluyssen, die wel eens wat meeneemt voor zijn vuurkorf. Maar liever
toont hij het goedgekeurde hout: stapels geplatoniseerd vuren, grenen,
populieren, berken, elzen of Pinus Riadiata, het grenen van het zuidelijk
halfrond. Nog wel herkenbaar aan de tekening, niet aan de kleur. Het stoom- en
bakproces geeft alle houtsoorten een dofbruine teint en een sterke geur, die
soms als caramel, soms als maggi wordt omschreven. Het van oorsprong zachte
hout is door het platoniseren opgewaardeerd van duurzaamheidsklasse V naar
duurzaamheidsklasse I/II. Dat betekent dat het minimaal vijftien tot
vijfentwintig jaar meegaat, onder de zwaarste omstandigheden, bij voortdurend
grond-watercontact. Onder minder zware omstandigheden gaat platohout een
levenlang mee, voorspellen de testen.
De marktperspectieven van platohout zijn uitstekend, denkt
directeur Van Leusden. In Arnhem gaat Plato dit jaar 35.000 kuub hout stomen.
Dat is voorzichtig en op halve kracht, maar toch al eentiende van de
350.000 kuub 'gewoon' verduurzaamd
hout die jaarlijks in Nederland wordt omgezet. Naar gelang de
verduurzamingsregels verscherpt worden, zal Plato kunnen uitbreiden. Het
liefst, zegt Van Leusden, met fabrieken nabij de productiebossen en
energiecentrales, om zo de (milieu)kosten te minimaliseren. Intussen wordt
gestudeerd op nieuwe producten. Zo leunt in de hoek van zijn kantoor een
platohouten kozijn tegen de muur. Een prototype, legt Van Leusden uit:
''Kozijnen zijn dik, we moeten eerst uitrekenen hoe heet en hoe lang deze
houtdikte precies in de reactor moet om dezelfde duurzaamheid en sterkte te
krijgen.'' De gewone planken en palen van Plato liggen al sinds dit voorjaar in
de schappen van de bouwmarkten van Stiho, Oldenboom en Bouwcenter. Platohout
vergt wel wat meer werk dan gewoonlijk, zonder voorboren is het risico van
splijten te groot. Platohout is relatief duur: ongeveer driemaal de prijs van
onbehandeld zachthout, en anderhalf maal de prijs van met gif verduurzaamd
hout. De onderhoudskosten daarentegen zijn laag, de milieubelasting
evenzeer. Het platohout behoudt
overigens niet de donkere kleur. Onbehandeld zal het gaande de jaren
verzilveren.
__________
kader:
Ruikt thermisch gemodificeerd hout naar maggi of
caramel, chemisch gemodificeerd hout kent legio geuren, al naar gelang de
methode van modificatie. Waldemar Homan van het Wageningse onderzoeksinstituut
Stichting Hout Research (SHR) haalt een stuk of wat stalen uit een koffertje.
Wat meteen opvalt is de blanke kleur en zurige geur. ''Je kan die eigenschappen
van het hout versterken die je wil. Wil je het kleurvast maken, wil je het hard
maken, wil je het sterk maken, de dimensiestabiliteit verbeteren, alles kan in
principe. Tot een duurzaamheid in klasse I'' De verst ontwikkelde en meest gebruikte methode is
vooralsnog het acetyleren, waarbij het hout met azijnzuurhydride onder
vacuümdruk wordt geïmpregneerd. Het lignine en hemi-cellulose in het hout
reageert met het azijnzuur en worden 'hydrofoob': het hout neemt geen vocht
meer op, houtrot kan er niet bij. Een andere staal uit de koffer is getinter,
opmerkelijk zwaar en ruikt naar lijnolie: ''Klopt, dit is gemodificeerd met een
lijnolieproduct,'' zegt Homan, die de introductie van diverse soorten chemisch
gemodificeerd hout op korte termijn verwacht. ,,De eerste komt dit najaar op de
markt, de anderen zullen snel volgen.''
Dan de hamvraag: Die organismen die de weg kwijt zijn en het hout
niet meer aanvallen, kunnen die zich niet aanpassen? Homan twijfelt: ''Dat kan,
zal ook wel gebeuren. Maar pas op heel erg lange termijn. Want waarom zouden
ze? Ze zullen het gemodificeerde hout laten liggen en het andere, niet
gemodificeerde hout opzoeken. Daar liggen de bossen vol mee.''
zie:
Kampeerders kunnen hun brandertjes op steeds meer brandstoffen
stoken, zeggen de fabrikanten. Maar veel kampeerders blijven zweren bij hun
oude Primusje.
Het primusje wekt bij oudere generaties nostalgische
gevoelens op; say the word en meteen volgen verhalen over trektochten in
Jura en Dolomieten, met katoenen rugzak op ijzeren frame, loden stoktent en met
dauw volgezogen hardlederen schoenen. Maar het primusje deed het altijd! Even
pompen, voorverwarmen en hop: daar pruttelde het poedersoepje langzaam gaar
temidden wolkjes petroleum. Zo gezellig!
De meeste kampeerders zijn eind jaren zestig overgegaan op het
gemak van het blauwe campinggazje. Toch is een deel het primusje trouw
gebleven. Je moet er mee overweg kunnen, maar eenmaal in de vingers is een
benzinebrander een bron van plezier. De nadelen zijn beperkt tot wat handigheid
en regelmatig schoonmaken. De voordelen wegen daar aardig tegenop:
benzinebranders zijn zuiniger, kleiner en lichter. En vooral: overal te gebruiken,
ook waar het blauwe campinggazje verstek laat gaan.
Op de Nederlandse markt domineren vier merken: Primus en Optimus
uit Zweden en MSR en Coleman uit de VS. In de loop der jaren zijn ze steeds
meer op elkaar gaan lijken, als logisch gevolg van het kopiëren van elkaars
innovaties. Was de oude primus een brander uit een stuk, de nieuwste
modellen hebben een losse
brandstoffles, waarin een losse pomp moet worden geplaatst, waaraan een
slangetje wordt gekoppeld, die de losse brander voorziet van brandstof. Nadat
de brander is voorverwarmd met een beetje van die brandstof en de gele vlammen
zijn gedoofd kan het koken beginnen: de brander is nu zo heet dat brandstof in
gasvorm vrijkomt en een prachtig blauw vlammenzeetje aan de brander ontspringt.
De oude primus deed het op petroleum, tegenwoordig branden ze het
best met Coleman fuel. Dat is een speciale brandstof, zonder de (voor
automotoren benodigde) additieven die in autobenzine zitten. Een liter
Colemanfuel gaat dagenlang mee. Is de fles op, dan doen de branders het ook op
autobenzine. Erg gezond is dat niet, boze tongen beweren de uitstoot van
tolueen en benzeen. Sommige handleidingen raden het gebruik van
(loodvrije)benzine in ieder geval af. Maar het kan wel. In theorie kunnen de multifuelbranders gestookt
worden met alle mogelijke brandstoffen. Primus heeft zelfs de Omnifuel,
die kan ook nog op gas, maar van die gastankjes wilden we nu juist af.
Voor vettige brandstoffen als petroleum en diesel moet wel eerst
een ander sproeiertje geïnstalleerd, en dat gaat bij niet alle branders even
gemakkelijk. Bovendien duurt het voorverwarmen aanmerkelijk langer en gaat
alles snel walmen; gevolg is overal roet en vervolgens verstoppingen. Voorkeur
verdient dus het gebruik van Colemanfuel, of anders wasbenzine. Brandstof kopen
in het buitenland is overigens verwarrend. Buiten Nederland heet wasbenzine
meestal white gas, benzina blanca of essence 'c'. Maar terpentine
heet weer white spirit, petroleum soms kerosene (VS) maar ook parrafin
(UK).
Hoewel de ene branderfabrikant altijd zegt heter en dus sneller te
zijn dan de ander doen ze in de praktijk nauwelijks voor elkaar onder. Een goed
windscherm zet meer zoden aan de dijk. Trouwens, een minuutje meer of minder
telt niet op vakantie. Veel harder telt het lawaai. Waar de whisperlite
(MSR) bijvoorbeeld een klein stoomlocomotiefje nadoet, daar verraden de meeste
andere branders uw aanwezigheid als waren zij de Concorde. Belangrijk is verder
de betrouwbaarheid. Branders bestaan uit steeds meer losse onderdelen. De een
noemt dat een voordeel, omdat alles schoon te maken en zonodig te vervangen is.
De ander vindt dat een nadeel, want slijtageverhogend. Echte wereldreizigers
willen een moderne brander in elk geval niet mee. Aangewezen op betrouwbaarheid
en vieze brandstoffen gaat er volgens kenners niets boven de oude XGK
(MSR) of de Optimus Hunter. De laatste ziet er niet echt slank uit, maar
doet het wel altijd.
Niet te spreken over de innovaties is ook Ton Roos,
ex-instrumentmaker en branderverzamelaar. In zijn werkplaats repareert hij
kapotte branders, van alle merken. Dat komt doorgaans neer op het vervangen van
zwakke onderdelen. Een inferieur rubbertje dat zwelt in loodvrije benzine. Een
slangetje dat langzaam 'smelt' in loodvrije benzine. Ventieltjes die verkeerd
staan afgesteld. Geregeld stuit Roos ook op constructiefouten. Aluminium
schroefdraad wordt vervangen door kunststof. Een kraantje op de verkeerde
plaats wordt verplaatst. Onbegrijpelijke fouten maken de fabrikanten, vindt
Roos, die kwade brieven blijft schrijven naar leveranciers en importeurs, in de
hoop op verstand. ''Ze hebben uit het oog verloren wat de bedoeling is. De
dingen zijn alsmaar lichter en mooier geworden. Maar ze stoken minder goed. Ze
zijn door alle losse onderdelen steeds kwetsbaarder, en door het gebruik van
slechte materialen en die onbegrijpelijke constructiefouten soms zelfs
gevaarlijk.'' Maar, zegt Roos na afloop van zijn litanie, een brander is toch
het allermooiste wat er is. ''Hoor nou toch eens'', en hij ontsteekt zijn
trouwe Optimus Hunter, die altijd meegaat op vakantie.
De grote zwakte van de zaklamp is de batterij, want die is altijd op.
Bovendien kosten batterijen veel geld en vervuilen ze de omgeving. Het gebruik
van oplaadbare batterijen of een zaklamp met vaste accu is een alternatief.
Maar niet in het gebruik: ook oplaadbaren blijken leeg wanneer ze echt nodig
zijn. Net als de zaklampen op zonne-energie: leuk bedacht, maar tastend in het
duister zij de ontwerper vervloekt.
Liever helemaal geen batterij. Dat kan: met de aloude knijpkat, de
nieuwerwetse slingerlamp of de curieuze schudzaklamp. De knijpkat (rond €7, --)
werkt als een fietsdynamo: een ronddraaiende magneet zet de elektronen in een
draadspoel in beweging: elektriciteit. De elektriciteit vloeit direct naar een
gloeilampje: licht. Een knijpkat is leuk en leerzaam, maar heeft in de praktijk
nogal wat nadelen. Al knijpende het dynamootje aanjagend is het ondoenlijk de
lichtstraal stil te houden. Bovendien bezet de knijpkat minimaal één hand
-meestal de sterke rechter- en blijft alleen de onhandige linkerhand over om te
doen wat te doen stond toen in het duister de knijpkat werd gevat. Het knijpen
is verder moordend voor spieren en pezen in pols en onderarm.
Gelukkig is er nu ook de slinger- of opwindlamp sherpa. De
slingerlamp was er al een tijdje, als nevenproduct van de succesvolle, door
Trevor Baylis ontworpen opwindradio.
Baylis ontwierp de radio voor ontwikkelingslanden, waar stroom dun
gezaaid en batterijen moeilijk verkrijgbaar of anders te duur zijn, en andere
communicatiemiddelen dan de radio vaak ontbreken. De Baylis radio – beter
bekend onder de firmanaam Freeplay- werkt als een opgewonden dynamo: een met de
hand aangedreven slinger trekt in korte tijd een veer strak, die zich langzaam
weer ontspant, daarbij de dynamo ronddraaiend en aldus met vertraging
elektriciteit genererend. De Freeplay radio speelt met een minuutje
aanslingeren urenlang door. De lamp
- FRP20/20 genaamd- werkt korter, want licht kost meer energie.
De 20/20 was verder nogal log en zwaargebouwd, erg aanslaan deed de lamp nooit.
Maar sinds Freeplay en buitensportfabrikant Coleman vorig jaar de handen
ineen sloegen is er goede vooruitgang: de sherpa -Coleman verspreidt dezelfde lamp in de
VS en Canada onder de naam sentinel. De sherpa (€ 59, --) mag zich wél
een zaklamp noemen. Veel compacter dan zijn voorganger en bovendien verpakt in
een mooie, stevige behuizing kan de sherpa inderdaad in de zak. De lamp ligt
lekker in de hand en is na een half minuutje slingeren klaar om tien tot
zestien maal zo lang licht te geven. Onvermoed handig is de slinger verder als
pootje, waarmee de lamp kan worden neergezet om bijvoorbeeld de letters van een
boek te beschijnen. De lamp is wel vrij zwaar: ruim 300 gram. Oorzaak daarvan
is de accu. De sherpa werkt namelijk niet als zijn voorganger met een veer,
maar laadt rechtstreeks de accu op, die vervolgens een met xenongas gevuld
lampje laat branden. De accu kan overigens ook met een adapter opgeladen, de
sherpa is daarmee tevens een 'gewone' oplaadbare zaklamp. Volgeladen kan de
lamp volgens Freeplay wel vijf uur lang met dimlicht branden, of een half uur
met groot licht -en dat is bij de sherpa werkelijk groot licht.
Hoe sturdy en autarkisch de sherpa ook moge zijn, de ware
overlever zal pas echt lol beleven aan de schudzaklamp: de nightstar,
voorheen shakelight ($59, --). Het is een curieus ding, een jaar of drie
geleden uitgebracht door applied innovative technologies uit de VS. De
nightstar is een langwerpige hardplastic buis met daarin –alweer- een draadspoel en een magneet. De
nightstar dient op zachtmoedig wijze een halve minuut horizontaal te worden
geschud. De magneet beweegt zich daarbij heen en weer door de draadspoel en
wekt elektriciteit op die vervolgens wordt bewaard in een condensator,
de voorloper van de batterij. Gekozen is voor de condensator vanwege de
duurzaamheid –het leven van batterij of accu is eindig- en omdat een
condensator in tegenstelling tot de batterij ook werkt onder extreme
temperaturen. De beperkte opslagcapaciteit van een condensator wordt
gecompenseerd door het lage energieverbruik van het schier onverslijtbare LED
(light emitting diode)-lampje waarvan de nightstar is voorzien. In de praktijk
zal de nightstar teleurstellen wanneer meteen uitgeprobeerd bij daglicht. In
het duister echter geeft de nightstar een strakke bundel blauwig licht, ruim
voldoende voor het zoeken van de weg, voorwerpen in de tent of het beschijnen
van ongenode gasten. De sherpa geeft mooier licht, maar gaat onherroepelijk een
keer kapot. De nightstar doet het altijd, kan niet kapot en gaat volgens de
leverancier een leven lang mee. Beide lampen zijn overigens (nog) niet in een
winkel te koop, ze zullen besteld moeten worden via het internet.
nighstar: www.shakelight.com of www.nightstar1.com
sherpa: www.freeplay.net
of www.fraxin.nl
knijpkat: www.dynamoflashlight.com of de plaatselijke dumpshop
Het funderen van huizen en gebouwen gebeurt steeds ingenieuzer.
Sommigen vinden het te ver gaan: ''Het is gewoon op. We moeten gaan meeveren
met de bodem.''
Victor de Waal is directeur van Walinco en funderingstechniek.com,
maar houdt genoeg tijd over om te 'hobbieën'. Hij herfundeerde zijn verzakte
Amsterdamse grachtenpand en tilde het huis daarbij meteen een stukje rechter.
Eerst een dikke laag beton storten in het souterrain, daaronder een betonnen
funderingspaal de grond in 'drukken' en vervolgens de nieuwe vloer met een
hydraulische vijzel op de nieuwe palen tillen, opvijzelen zogezegd. ''Elke
avond een kwartiertje draaien, kwamen er weer een paar millimeters bij.
Uiteindelijk heb ik het huis zes centimeter omhoog getild.'' En recht getild,
want de spleet die tussen zijn en buurmans huis gegroeid was, bleek ineens
gedicht. ''De huizen stonden weer keurig tegen elkaar gedrukt. Dat was een
verrassing, dat had ik me vooraf niet gerealiseerd.''
Hobbieën, noemt De Waal het karwei bewust. In een paar maanden
rechtzetten wat in tweehonderd jaar is scheefgezakt en kromgebogen, dat brengt
het gevaar van nieuwe scheuren met zich mee. Terwijl veel panden in de oude binnenstad
toch aan herfunderen toe zijn. Het merendeel steunt nog altijd op houten palen
van honderden jaren oud. Die verweren en vergaan, en huizen zakken naar
beneden. Meestal niet aan alle kanten even hard, met scheve vloeren en
scheurtjes in muren en stucwerk als gevolg. Dat wordt tegenwoordig niet meer op
prijs gesteld, merkt De Waal aan zijn klandizie: ''De mensen worden steeds
kritischer. Een gebarsten tegeltje in de badkamer wordt niet meer
geaccepteerd.'' De Waal is gespecialiseerd in het (her)funderen 'in de kleine
ruimte', en dat is meestal in de stad: ''Tot in de kleinste hoekjes kunnen we
komen.'' Om de overlast voor mens en gebouw te beperken wordt
'omgevingsvriendelijk' gewerkt, en het liefst met licht materieel. ''Dat moet
ook wel, met groot materieel kom je de stad niet meer in.''
Funderen gebeurt eerst op papier. Met elektrische sonderingen en
grondonderzoek wordt de bodem tot op grote diepte gepeild. De drukweerstanden
worden daarbij in kaart gebracht, waarna een funderingsplan kan worden gemaakt.
Heien is de snelle en goedkope oplossing: een paal de grond in slaan tot die
grond zoveel weerstand geeft dat het gebouw gedragen kan worden. Vroeger
gebeurde dat op gevoel, tegenwoordig wordt de dikte van de 'slappe laag' en
harde zandlaag gemeten en het punt van stoppen uitgerekend. Hoe groter het
gewicht, hoe dieper de paal. In Nederland varieert dat van enkele meters in het
zuiden en oosten tot twintig, maximaal vijfendertig meter in de rest van
kleiig, lemig en venig Holland. Daaronder komt pas de harde zandlaag, en daarin
rusten de palen. Weinig palen als het huis licht in gewicht is, veel palen als
het gebouw hoog en zwaar is. Of wat minder, maar wel heel zware palen, zegt De
Waal. ''Het slot in Schagen hebben we met tien zware palen kunnen funderen. We
moesten zo min mogelijk boren, om de grond intact te laten voor de
archeologen.''
Heien doet De Waal allengs minder, net als de pakweg 250
collega-bedrijven. Vanwege de overlast voor bewoners, en dreigende schadeclaims
door verzakkende en scheurende buurhuizen, wordt vaker geboord en geschroefd.
Verschillende technieken zijn voorhanden, de keuze is afhankelijk van grond,
omgeving en budget. Boren met grondverwijdering kan schade opleveren voor
belendende panden, de grond waarop deze rusten wordt immers deels verwijderd.
Boren met grondverdringing is veiliger, maar weer duurder. De meeste palen zijn
van beton, cement of staal, aangevuld met ijzervlechtwerk. Soms, wanneer de
paal veel moet dragen, kiest men uitsluitend voor staal. Stalen palen zijn
slanker, en hebben daardoor minder last van negatieve kleef: processen
waarbij de paal door de zich verplaatsende omliggende aarde, bijvoorbeeld klei,
naar beneden wordt gedrukt. Innovatief, maar uitzonderlijk, zijn palen met
nastelbare funderingsconstructies; mocht je huis scheefzakken, dan schroef je
het gewoon weer omhoog.
Hoewel ze bebouwd Nederland eeuwen gedragen hebben, ligt de keuze
voor houten palen tegenwoordig minder voor de hand. De vrees voor rottende
palen is groter dan het prijsverschil met hardere palen. Sommige gemeenten gaan zelfs over tot
een verbod op houten palen, mede ter voorkoming van dure paalrotclaims vanwege
fluctuerende grondwaterstanden. Of een lage grondwaterstand
de grootste veroorzaker is van paalrot -en of gemeenten daarvoor wel
verantwoordelijk zijn- staat overigens nog niet vast..
Alternatieven voor funderen met palen zijn dun gezaaid. Slappe
grond kan verstevigd worden door het toepassen van soil mixing, waarbij
verhardende elementen, meestal cement, door de grond geroerd worden en palen
niet meer nodig zijn. In Almere zijn een paar huizen gefundeerd op
stelconplaten, ook bekend uit de tijdelijke wegenbouw. Vrij nieuw is het
funderen op schuimbeton, zoals nu gebeurt in de ecologische wijk Eva-Lanxmeer
in Culemborg. Deze nieuwbouwwijk ligt gedeeltelijk op waterwingebied, waarvan de lagen niet doorboord mogen
worden. De grond onder de toekomstige huizen is daarom tot een diepte van een
kleine meter afgegraven, afgevoerd en vervangen door schuimbeton. De huizen in
Lanxmeer –licht van gewicht door houtskeletbouw- 'drijven' als het ware op het
droge. Mocht de grond stijgen, stijgt het huis mee. Mocht de bodem zakken, zakt
het huis mee. En zakkende bodems zijn zeker niet denkbeeldig, want Nederland
verzakt lokaal flink. Door zout- en gaswinning in het noorden en ontwatering in
het westen van het land 'klinkt' de slappe laag in en zakt het bodempeil.
Huizen en gebouwen, op palen steunend op de harde laag, zakken niet mee en
komen boven het maaiveld te liggen. Op- en afritjes moeten worden aangelegd,
gescheurde leidingen gerepareerd.
Voor zware, hoge gebouwen is bouwen zonder palen geen alternatief.
De verzakkingen zijn ongewis en zelden symmetrisch, het grote gewicht zou de
platte fundering plaatselijk te veel belasten en mogelijk doen scheuren. Maar
voor lichtere woningen is een fundering zonder palen wel aantrekkelijk, ook om
andere redenen, zegt Lucas Verweij van het Rotterdamse architectenbureau
Schie2.0: ''De goede gronden zijn op. De slechte gronden dienen zich aan.'' Onlangs
was Verweij in de Zuidpolder, de laatste uitbreidingslocatie in Barendrecht.
Hij zag op vrijdag werklui rioolbuizen neerleggen, om na het weekend mee aan
het werk te gaan. ''Maandagochtend waren de buizen weg, in de grond gezakt. Zo
slap is het.'' Dus werd de riolering gefundeerd. Om de meter werd een paal de
grond in gejaagd. Idioot, vindt Verweij, zoveel geld en moeite, terwijl het ook
anders kan. ''We moeten gaan meeveren met de bodem. Er mee omgaan in plaats van
er tegenin. Blijven realiseren dat we in een rivierdelta wonen.We kunnen altijd
wel palen de grond in blijven slaan, maar eens houdt het op.''
Verweij en collega's werken daarom aan het Autarkisch Huis, een
prototype van een toekomstige 'amfibiewoning'. Diverse gemeentebesturen van
drassige gebieden, waaronder verzakkend Gouda, koesteren grote belangstelling
voor het project. Een lichtgewicht zelfvoorzienend prefabhuis, op proef te
plaatsen in drie onbemalen Zuidhollandse polders, gefundeerd in een bak
geëxpandeerde klei. ''Of je zet er een schuimblok onder,'' zegt Verweij, die
benadrukt dat hij werkt aan wat hij een 'stamcel' noemt. ''Dit is een
prototype. Als het ons lukt om een redelijk comfort te bereiken, dan kan je met
aanpassingen komen tot een type woning waar je veel kanten mee uit kunt. Waar
je een wijk mee kunt bouwen.'' Wordt dus vervolgd.
Mocht uw nok of zonneboiler toe zijn aan vernieuwing, dan is de
Econok een slimme oplossing. ''Als we twee miljoen huizen voorzien van de
Econok halen we met gemak de doelstellingen uit het verdrag van Kyoto.''
Hans Borra van comfortdak keurt daken. Hij bekijkt, analyseert en
geeft advies. Tussen de 'schadebeelden' die hij tegenkomt veel versleten en
losliggende nokken, soms mosgroen uitgeslagen: ''De nok is het meest kwetsbare
gedeelte van het dak. Honderdduizenden nokken zullen de komende jaren vervangen
moeten worden. Dat kost al snel vijftienhonderd euro per dak.'' Een ander
veelvoorkomend schadebeeld is dat van de zonnecollector: slechtgeplaatst,
daardoor vaak lekkend en bijna altijd lelijk. Borra koppelde beide aan elkaar
en verzon in samenwerking met de zonneboilerontwerpers van het bedrijf
Inalfa-ares de Econok: een nieuwe nok en een duurzame boiler ineen.
Een zonnecollector zet zonnestraling om in warm water. Een miljoen
zonnecollectoren zouden op de Nederlandse daken moeten liggen, er zijn er nog
geen zestigduizend. Dat komt, zegt Borra, omdat installateurs geen zin hebben
het dak op te gaan, dakdekkers het niet kunnen en de overburen het uitzicht op
het ding niet erg waarderen. De gewone zonneboiler is daarom nooit erg populair
geworden, ondanks vele miljoenen subsidie.
Anders moet het gaan met de Econok. Het esthetische bezwaar wordt
teruggebracht tot een transparante kap op de nok van het huis. Daaronder zit de
zonneboiler, een koperen mantel, van buiten zwart, met binnenin een
roestvrijstalen boiler. Tussen mantel en boiler heerst een vacuüm, en ligt een
laagje gedemineraliseerd water. Dat verdampt, condenseert en verwarmd het water
in de boiler. Uit de Econok komen alleen twee leidingen, voor aan- en afvoer
van het water naar de ketel, en een sensordraad voor de vorstbeveiliging. Een
opslagvat binnenshuis, zoals bij gewone zonneboilers, is niet meer nodig.
De Econok is absoluut onderhoudsvrij, zegt Borra: ''De nok van een
huis staat bloot aan de meest extreme omstandigheden. Alles moet dus goed zijn.
De rubbers komen uit de automobielindustrie, de kap is van zeer bestendig
kunststof. Door zijn vorm kan de Econok krimpen en uitzetten.'' De Econok is
volgens Borra eenvoudig te plaatsen op ieder pannendak. Om in aanmerking te
komen voor subsidie (€455- €700) moet de noklengte wel minimaal 4,65 meter
zijn. In dat geval kunnen er drie modules op, ieder goed voor 26 liter warm
water. Een besparing van 50% op het warmwatergebruik is realistisch. 5,5 meter
Econok kost maximaal €3000, dat is
nog zonder subsidie. Een Econok gecombineerd met een strook PV-panelen is
overigens al in de maak.
Kleine elektronica op zonnekracht laten draaien is
energie-efficiënt, milieuvriendelijk noch goedkoop. Maar het is wel leuk,
autarkisch en soms ook heel erg handig.
De 'terugverdientijd' van de zonnecel is de laatste
jaren fors teruggebracht. Toch kost het gemiddeld nog een jaar of vijf voordat
de energie die het maken van een cel gekost heeft volledig is teruggewonnen. De
zonnecel zit qua efficiency overigens aan het plafond. De allerbeste
allernieuwste multilayer-zonnecel
zet vierendertig procent van de energie die wordt opgevangen om in stroom. Dat
is onder ideale omstandigheden en in het laboratorium. Het praktijkrendement
van de gewone polykristallijne siliciumcel blijft helaas onder de vijftien
procent.
Voor grotere systemen zijn dat kleine nadelen. Een standaardpaneel
gaat veel langer mee dan vijf jaar en blijft netjes en bewegingsloos op de zon
gericht staan. Na die vijf jaar is
alles pure winst. Tweedehuisjesbezitters kunnen voor een eenmalige investering
onder de tienduizend gulden hun verre of afgelegen huishouden zonder probleem
op een combinatie van zonne- en windkracht laten draaien. Met een aggregatortje
voor noodgevallen (en voor energieslurpers als een wasmachine) is de autarkie
compleet.
Ook op zaklampen, tuinlantaarns en radio's worden tegenwoordig zonnecellen geplakt. Voor deze
kleine, mobiele systemen zijn de hoge kosten en lage efficiency van de zonnecel
wel grote nadelen. Kleine zonne-elektronica wordt meegesleept en slijt. Een
lustrum wordt zelden gehaald, zodat de meerkosten bij aanschaf moeilijk
terugverdiend worden. De meeste mobiele elektronica wordt voorzien van een
'amorf' laagje silicium. Dat is niet in laagjes gezaagd, maar 'opgedampt'
silicium. De productiekosten zijn een stuk lager, de opbrengst grofweg eenderde
van de blauwige kristallijnne zonnecelletjes. Gemiddeld tweeenhalf procent van
de zonnekracht wordt omgezet in stroom, ondervond industrieel ontwerper Patrick
van Rijckevorsel. Maanden liep hij
rond met een draagbaar paneeltje. Ten opzichte van eenzelfde, stilstaand paneel
op het dak van zijn onderzoeksinstituut, bleef zijn gedragen setje steken op
zestien procent. Wel genoeg om een
cd-speler op te laten draaien, onderzocht Van Rijckevorsel vorig jaar namens
Philips.
De kleine
zonne-elektronica kampt verder met twee grote problemen: de winter en de
batterij. Honderd vierkante centimeter zonnepaneel levert op een lange
Nederlandse junidag 5 watturen stroom per dag. Op sombere winterdagen valt
datzelfde paneel terug tot 0,5 wattuur. Voor een rekenmachine is dat ruim
genoeg, die draait zelfs met vier vierkante centimeters en het licht van op een
bureaulamp. Maar meestal is dat onvoldoende. Daarom is de meeste
zonne-elektronica ontworpen voor de zomer, voor buiten of voor zonniger oorden.
Veel kampeerspullen, ventilatoren, tuinlantaarns. Een klein ventilatortje (0,5Watt) bijvoorbeeld heeft om
12.00 uur hoogzomer aan vijftig vierkante centimeters zonnecellen genoeg om wat
koele lucht rond te duwen. Is het
in de namiddag nog warm, of staat de ventilator in een donker hoekje, dan moet
die oppervlakte al snel met een factor 4 vermenigvuldigd worden.
Het andere probleem is
de batterij. Bij de zonnezaklamp en de zonnetuinlantaarn laden zonnecellen overdag een batterij
op waaruit in het donker geput kan worden. Maar juist de batterij is een zwakke
schakel. Veel oplaadbare batterijen werken vanwege oplaadproblemen al vrij snel
op halve kracht of minder. De batterij leegtrekken door hem kort te sluiten is
een goede remedie, maar wel een beetje eng. De meeste mensen kopen daarom maar
een nieuwe, dure batterij. Weg winst.
Zonne-elektronica is vooralsnog geen massaproduct. Van
Rijckevorsels cd-speler-idee bijvoorbeeld werd nimmer uitgewerkt. De markt is
te klein, het product te lastig te verkopen, vond Philips. Maar waar
elektronicagiganten afwachten, daar duiken kleine gespecialiseerde producenten
de markt in, veelal via internet. Het aanbod groeit dagelijks, de producten
worden beter, de prijzen lager, zegt Van Rijckevorsel: ''Een paar jaar geleden
leken producten een staaltje huisvlijt, nu wordt meer aandacht aan het
uiterlijk geschonken. De producten stralen een hogere kwaliteit uit.''
Maarten van Esch van internetwinkel Fraxin heeft zijn huis vol
zonnegadgets staan. Petjes met op de klep een ventilatortje, rugzakjes met een
paneeltje op de schouders, muggenverjagers, scheerapparaten, zaklampen,
radio's, speelgoed voor de kinderen, bouwdozen voor de jeugd, batterijopladers,
gsm-telefoons, allemaal op zonnekracht.
Leuk en succesvol is het melkkloppertje Solait, dat zich van energie
voorziet door eindeloos in de vensterbank te staan. Heel handig is ook een
accuoplader, waarmee volgens de instructies in een halfuur een leeggelopen
autoaccu startvol geladen kan worden door de lader achter de autoruit te
leggen. ''Dat is weer niet slim, die ruit blokkeert 90% van de energie,''
becommentarieert Van Rijckevorsel. Van Esch is sinds hij begon vaker niet
slimme dingen tegengekomen. Tuinlantaarns die lekken, batterijen die te heet
worden. Niet alles is even hufterproof.
Die slimme zaklamp in rubber hullen, daar is nog niet aan gedacht. Maar,
merkt Van Esch, de producten worden steeds mooier,en werken steeds beter.
Van Esch heeft inmiddels twee 'expedities' voorzien van
zonne-elektronica. Naar volle tevredenheid. Met een oprolbaar paneel amorfe
zonnecellen, zo dik als een therm-a-restmatje, en een laptop, een leeslamp,
radiootje en mobiele telefoon kan het kantoor zo de berg mee op.
Standaardsystemen zijn het nog niet, meer tailormade; vanwege de
verschillende voltages en aansluitvormen zijn nogal wat omvormers en
stekkertjes nodig. Het wachten is op een fabrikant die alles makkelijk in een
handig systeem kan vangen.
webadressen:
store.sundancesolar.com/newproducts.html
www.global-merchants.com/home/solars.htm
www.realgoods.com/shop/shop6.cfm?dp=606
windupradio.com/solar/index.htm
Gestaag dringt het besef door dat we onze huizen faliekant
verkeerd verwarmen, met al die cv-installaties met radiatoren en convectoren. Die verwarmen de lucht en dat is duur,
niet lekker en ongezond. Stralingswarmte is zuiniger, goedkoper, prettiger en
gezonder. Warmtemuren en -vloeren rukken
daarom op.
Sietz Leeflang is al achtenzestig maar nog lang niet klaar met
verzinnen. In zijn keuken staat een oud Aga-fornuis, in zijn woonkamer een
grote Finnoven en verder in het huis een stuk of wat tegelkachels. Sinds deze
winter wordt zijn bijkeuken verwarmd met een eenvoudige aardenwerken
'tuinkachel' van de Gamma. Even dichtmetselen, raampje en keramisch gaselement
erin, en hop, de kachel is klaar.
Een kleine ruimte is er zo mee warmgestraald.
Stralingswarmte is beter dan hete lucht, vindt Leeflang. ''Dolblij
was ik toen onze woonboot heteluchtverwarming kreeg. Dat was modern, toen, in
de jaren zeventig. De mensen bleven maar trots kijken naar die wapperende
gordijnen.'' Leeflang, directeur van het Boxtelse 'centrum voor techniek' De
Twaalf Ambachten, lacht er nu om. Lucht verwarmen, mwahh. Het kost teveel
energie, want warme lucht vliegt weg zodra het kan. Het is niet comfortabel:
lucht stroomt continu, doet tocht ontstaan en daarmee een onaangenaam
koudegevoel. Het is bovendien ongezond: de lucht is droog en vol wolken
onzichtbare stof, dat regelmatig verschroeit op de radiator. Die eigenlijk
convectoren moeten heten, legt Leeflang uit: ''Die dingen verwarmen de lucht.
Echte radiatoren stralen hun warmte uit. Dat is veel lekkerder.
Vergelijk het met een houtvuur, of met de zon op wintersport. De lucht mag
ijskoud zijn, in dat zonnetje heb je het heerlijk warm.''
Sinds eind jaren zeventig is Leeflang fel bestrijder van de
'cv-dictatuur' en warm pleitbezorger van stralingswarmte, in de vorm van
tegelkachels en warmtemuren. De tegelkachel is eeuwenoud en kent vele vormen,
van barokke Beierse uitvoeringen tot sobere Scandinavische. Het basisprincipe
is eenvoudig: een grote massa steen wordt inwendig korte tijd hevig verwarmd en
geeft die warmte de rest van de dag weer af. Voortdurende innovaties hebben het rendement van tegelkachels
('kachel' is Duits voor tegel) intussen tot vlak onder de 90% gebracht.
Uitstoot van kwalijke broeikasgassen en roetvorming is er nog nauwelijks.
Tegelkachels branden traditiegetrouw op hout. Binnenin komt de temperatuur op
ruim 1100 °C, de buitenkant blijft met maximaal 70°C aaibaar. Al naar gelang de
warmtebehoefte kan je er tegenaan leunen, of je er van verwijderen. Steeds
vaker branden tegelkachels op gas, dat via een groot aantal dunne gaatjes in
een keramisch element de brandkamer voedt met gematigd rood vuur. Een tegelkachel op gas brandt continu
en op lager temperatuur dan op hout.
Nadeel van de tegelkachel is de omvang. Het is enerzijds een warm
en gezellig middelpunt. Anderzijds kan een tegelkachel hinderlijk in de weg
staan, zoals ook radiatoren altijd in de weg staan. De warmtemuur is het
alternatief. Het principe van de warmtemuur is gelijk aan die van de
tegelkachel. Een stenen massa wordt verwarmd en straalt die warmte uit.
Verschil met de tegelkachel is dat de warmtemuur niet kort en intensief met heet
vuur, maar continu en met warm water verwarmd wordt. In het kantoor van de
Twaalf Ambachten zijn drie blokken cement op de houten muur gemetseld, op de
plaats waar normaal radiatoren zouden hangen. Door de blokken slingeren
kunststof buizen, de cv-ketel pompt daar warm water doorheen, waardoor het blok
warmte uitstraalt op romp en benen van Leeflangs medewerkers. ''Ik houd niet
van al te warme voeten. Hoogstens kan de kou van de vloer worden gehaald. Maar
volledige vloerverwarming, daar ben ik niet kapot van,'' zegt Leeflang.
Dat zijn ze nog wel in de moderne woningbouw. In Poeldijk, onder
de rook van Den Haag, wordt een heel nieuwbouwblok sociale huurwoningen
voorzien van een combinatie van vloer- en wandverwarming. Blauwe slangen
slingeren zich over de vloer en via muur omhoog naar de bovenverdieping.
Volgende week worden de vloeren dichtgegoten, de muren gestuukt, en is geen
slang meer te zien. ''De beste slang die er is,'' claimt Martin van Vliet van
WTH uit Dordrecht, leverancier van 'laagtemperatuursystemen'. Nog niet zo heel lang geleden werden
veredelde tuinslangen gebruikt voor vloerverwarming. Zuurstof drong alras
'moleculair' het systeem binnen, roest sloeg toe in de ketel en daar ging het
imago van de vloerverwarming. Maar sinds begin jaren negentig is de
vloerverwarming helemaal terug, en in combinatie met de wandverwarming
onverslaanbaar als de volmaakte symbiose tussen de oude tegelkachel en de
moderne cv-installatie. De nadelen voor de gebruiker-het systeem reageert iets
trager en boren in de muur vergt enig speurwerk- wegen niet op tegen de
voordelen: comfort, schone lucht en minder energie. De fabrikanten van
radiatoren knijpen 'm flink, zegt Van Vliet zelfbewust.
Bij stralingswarmte mag altijd een raampje open, zeggen de
protagonisten, want de luchttemperatuur, daar gaat het niet om. Die is ook
altijd minimaal twee graden lager dan in een ruimte die luchtverwarmd wordt met
de ouderwetse convectoren. Toch wordt het comfort door vrijwel alle gebruikers
geprezen –met wandverwarming als koploper, iets daarachter de vloerverwarming-,
en is een energiebesparing van 20%
eenvoudig haalbaar. Het ontwerp van een laagtemperatuursystemen is van groot
belang. Bij ramen liggen de vloerslangen dicht bij elkaar, tien centimeter
ertussen, om koudeval en koudestraling te weren. Net als in de badkamer, ook
daar geldt de wettelijke bovengrens van 28 °C voor 'verblijfszones' niet. ''Het
is goed de kou er af te halen. Maar de vloer moet niet te warm, anders krijg je
dikke voeten,'' zegt ook Van Vliet.
Bovendien, een warme vloer stelt eisen aan de vloerbedekking. Een
zachthouten vloer wordt al snel moeilijk.
Uiteindelijk is de slang in de muur de allerbeste verwarming,
vindt Van Vliet. De toekomst is aan de thermische constructieverwarming, die
muren, vloeren, pilaren en plafonds onzichtbaar en computergestuurd verwarmdt,
en 's zomers ook koelt . In grotere kantoren, werkruimtes en bedrijfshallen
wordt het al toegepast. Warmtewanden zijn nog wel iets duurder dan
vloerverwarming , maar dat ligt aan de kinderschoenen: het is nog niet zo lang
dat speciale bouwstenen (met gleuf voor de slang) verkrijgbaar zijn, en ook de
aannemer moet er mee kunnen omgaan. Van groot belang, onderstreept Van Vliet
nog eens, is het ontwerp. Tegenover glas bijvoorbeeld geen slangen in de muur,
want de weerkaatsing van glas is laag en weerkaatsing, of beter nog: aanstraling,
is belangrijk. En het ontwerp moet de gebruiker en zijn warmtebehoefte dienen.
De verdeler, een slank stuk rood staal onder de ketel, moet de verschillende
groepen blauwe slangen op het juiste moment voeden met warm water, de ene groep
heter dan de andere. Gemiddeld met water van 45 tot 50 °C, voor een muur van
zo'n 30 °C. Een 'knuffelmuur' wordt het dus nooit, daarvoor is dan weer de
tegelkachel.
KADER:
Tegelkachels worden in de werkplaats van De Twaalf Ambachten in
Boxtel door de klant zelf gegoten, uit vuurbeton met aan de buitenkant
zachtgebakken tegels. De circa veertig elementen van in totaal zo'n duizend
kilo gaan mee naar huis en worden in elkaar geschroefd tot een robuust
rechthoekig monument. De kosten bedragen afhankelijk van de omvang zo'n €1300.
In de losse verkoop kost een tegelkachel al snel het dubbele, een
speksteenkachels het viervoudige. De Twaalf Ambachten verkoopt ook een
beschrijving voor zelfbouw van
warmtemuren.
Wand- en vloerverwarming kan in zowel nieuwe als bestaande
woningen worden geïnstalleerd. Dat kan
in combinatie met bestaande cv-systemen, of in combinatie met super
HR-ketels, zonnecollectoren, zonnepanelen of een warmtepompsysteem.
Laagtemperatuursystemen zijn in aanschaf iets duurder dan traditionele
convectieve cv-systemen, maar het prijsverschil is in een paar jaar
terugverdiend
Voor stenen:
Met de (nakende) komst van de eerste nachtvorst krijgt
menig huishouden te maken met de
jaarlijks terugkerende invasie van het winterzachte buitengoed. Hosta, oleander,
fuchsia en olijfboom bevolken vervolgens een half jaar lang de ongebruikte
hoekjes van gang, zolder, slaapkamer. Leuk, zo'n tuinierende huisgenoot. Maar
is het nodig, die potjes vol pierige plantjes, die mediterrane kuipen
afgesnoeide struikjes overal in huis?
Het antwoord is neen. Het is onprettig winterzachte planten
binnenshuis te laten overwinteren. Belangrijker nog: het is niet goed voor de
planten. Het binnenklimaat is voor veel planten te warm en voor bijna alle
planten te droog. Bovendien haal je al snel vervelende plantenziektes het huis
in of breng je binnenziektes het huis uit. De planten moeten dus hun eigen
huisje.
Gelukkig is een kleine oranjerie tegenwoordig voor iedereen
weggelegd. Geen vrijstaande kas, die vraagt teveel kostbare tuinruimte en
dikwijls ook een bouwvergunning. De oplossing is een muurkas. Een muurkas is
kleiner, goedkoper, veiliger en warmer. Veiliger vanwege de beschutting door
het huis, warmer vanwege de warmtewisseling en goedkoper vanwege de geringere
omvang. In een muurkas overwinteren uw winterzachte planten in alle rust en
zuigen de knoppen zich al vroeg in het voorjaar vol warmte, zodat ze 's zomers
eindelijk eens hun ware gedaante kunnen tonen. De meeste gemeenten zijn
tegenwoordig lankmoedig in hun vergunningenbeleid ten aanzien van muurkassen.
Heeft u weinig geld over dan kan een budgettair neutrale
muurkas gemaakt van afgedankte bouwmaterialen. Met de prachtige thermopane
vensters die soms langs de weg staan, is een variant op de muurkas in een
handomdraai in elkaar gezet.
Heeft u wel geld over voor een degelijk muurkasje, kies dan
eerst het materiaal waarvan de kas gemaakt moet worden: hout, staal of
aluminium. Houten kassen zijn doorgaans getimmerd van Canadees cederhout. Dat is duurzaam hout dat weinig krimpt,
werkt en trekt. Houten kassen ogen vriendelijker en voelen altijd zachter, maar
ze zijn ook duurder. Bovendien sluit de enige leverancier van houten kassen in
Nederland, Vemakas, dit najaar helaas zijn deuren. Wie een houten kas wil is
voortaan aangewezen op Engeland.
Blijven over de muurkassen van metaal. Kassen van staal of
gegalvaniseerde metalen worden geleverd door leveranciers die professionele
kassen uit de glastuinbouw afbreken en van de verschillende delen hobbykasjes
maken. De meeste muurkassen worden echter gemaakt van aluminium profielen met
daartussen glasplaten van 4mm dikte. Afwijkingen zijn in deze branche eindeloos
mogelijk. Ga daarom eerst kijken waar de kas moet komen; op de grond, op het
balkon, op het dak. Op het zuiden
lijkt een logische keus. Kijk of het handig is wanneer er een deur van het huis
in de kas uitkomt, of een raam. Bedenk waar de schuifdeur van de kas moet
komen, voor of zijkant, en naar welke kant die moet openschuiven. Bezie of de
kas op de beoogde plaats goed gefundeerd kan worden. Overweeg de aanschaf van
dikker glas, dubbelglas of van kunststof ramen.
Ga vervolgens naar de leverancier. Dat kan een tuincentrum
zijn. Tuincentra leveren bijna uitsluitend de muurkassen van
handelsmaatschappij Arkoo. Arkoo handelt in Belgische en Engelse muurkassen. De
Engelse muurkassen van Halls zijn aan de rammelige kant, mede omdat de
glasplaten met haakjes op elkaar worden gestapeld en van buiten met klemmetjes
vastgezet. De Belgische lijn van Arkoo is een stuk degelijker. Halls muurkassen
zijn goedkoper dan veel concurrenten. Een klein muurkasje voor op het balkon
heeft u al voor een kleine zeshonderd gulden, een grote muurkas voor rond de
tweeduizend gulden. Vanwege de tussenhandel is Arkoo minder in de service. Dat
is vooral lastig wanneer u een zelfbouwpakket aanschaft en er blijkt bij het
uitpakken van de doos een onderdeel te missen.
Meer service, een beter advies en meer flexibiliteit levert
het Utrechtse bedrijf Graafland, of een van de leveranciers van Graaflands eurokassen.
Een euro muurkas is duurder, maar oogt solide, is duurzaam en kan in elke door
de klant gewenste vorm en maat gezaagd worden. Een standaard muurkas van 236 x
119 kost iets boven de tweeduizend gulden. Laat u hem opbouwen door de
leverancier, dan komt daar nog eens negenhonderd gulden bij. Overweegt u de kas
uit esthetische overwegingen te laten 'poedercoaten' in de kleur van uw huis,
reken dan op ruim dertig procent meerkosten, plus vier extra weken levertijd.
Aan accessoires als gietgootjes, zaaibakken, plantencouveuses,
verwarmingsmatten, sproeibuizen, kacheltjes, ventilatoren en noppenfolie kunnen
nog eens honderden guldens besteed worden.
Gaat u zelf aan de slag, laat de kas dan voor een kleine
meerprijs voorgemonteerd afleveren. Het afbouwen kan binnen een dag, maar enige
handigheid en assistentie is daarbij onontbeerlijk. Het plaatsen van de grote
glasplaten vergt bovendien koelbloedigheid, of een goede glasverzekering.
houten kas:
www.quality-solutions.co.uk/busuk/chw.htmwhitehouse.uk
De tijd dat er enkel de keus was tussen roodmerk of
goudmerk is lang voorbij. Vandaag de dag is koffie niet meer zwart of met een
kuipje melk, maar is het kiezen tussen een espresso, een cappuccino of
een ristretto van in het geheim gebrande, onversneden bonen uit
Jamaicaanse blauwe bergen of het Jemenitische hoogland. Koffie is bezig
met een inhaalrace, en schuift daarbij dicht in de buurt van wijn. Nu hoeft
niet meteen de neus opgehaald voor 'gewone' koffie. De ochtend beginnen met een
mok eenvoudige koffie verkiezen velen boven het ingespannen langs de tong
strelen van een kopje superieure espresso. Toch, een beetje experimenteren kan
geen kwaad. Gewoonten zijn menselijk, maar je moet er geen slaaf van worden.
Een gezellig eerste experiment is het kopen van wat groene
bonen en daarmee op een luie middag aan het roosteren slaan. Dat roosteren gaat
waarschijnlijk mislukken, maar het ruikt vreselijk lekker. Pure winst is
bovendien het inzicht in de nuances die het roosteren van de bonen aan de
koffie kan geven. Brand de bonen vrij heet en niet te kort, maar laat ze niet
helemaal zwart worden. Vervolgens kunnen de geroosterde bonen in de vijzel.
Stamp één portie grof en een andere portie tot poeder en breng beide malingen
tot aan het kookpunt in een klein steelpannetje. Als u alles goed gedaan heeft,
heeft u nu een kopje mislukte Arabische koffie en een kopje mislukte koffie
toebroek: de oervormen van koffie. De kopjes kunnen desgewenst na het drinken
omgekeerd om de toekomst te lezen.
Na dit experiment is duidelijk waarom de gang naar de
koffiespecialist loont, en waarom die zoveel soorten brandingen en malingen in huis
heeft. Mocht het thuisbranden toch bevallen, dan is de aanschaf van een echte
koffiebrander te overwegen. Een bijkomende verplichting is een goede
koffiemolen en espressomachine. Het kost wat, maar u haalt dan echt alles uit
de koffieboon.
Beter is andersom te beginnen bij wat u al aan machines in
huis heeft. Ook met de gewone druppelaar is nog winst te halen door naar de
koffieboer te gaan. Die zal u vragen waar u van houdt, en hoe u de koffie
gewoonlijk zet. U krijgt vervolgens versgeroosterde koffie met precies de
juiste maling. U krijgt uitleg over de betere koffieboon, dat die groeit aan coffea
arabica-struiken op hoger gelegen vulkanische grond, onder een schaduwdak
van hogere bomen. En dat de meeste koffie's worden gemelangeerd, om de smaak
constant te houden en de prijs iets te drukken. Soms zelfs met bonen van de
inferieure coffea robusta, de andere koffiestruik. De echte koffiepurist
gruwt daarvan, die wil zijn koffie onversneden drinken, als een goede fles
wijn.
Bevalt de zoektocht naar nieuwe smaken, dan kan ook het
arsenaal aan machines uitgebreid. Een voorzichtig begin is de aanschaf van een
handapparaatje, waarbij u kunt kiezen tussen een cafetière, een ibrik of een mokka-potje. Van primair belang
daarbij is dat u de juiste branding en maling in het juiste potje stopt. In de
cafetière giet u water net van de kook af op vrij grof gemalen koffie, waarna u
de prut met een filter naar beneden duwt. Een cafetière is gezellig voor aan
tafel, en levert een schoon kopi toebroek, het Indonesische kopje
koffie. Vergelijkbaar, maar veel duurder, is de Cona-pot, bestaande uit twee op
elkaar gestapelde glazen bollen, waardoor water naar boven stijgt en als koffie
weer afdaalt.
De ibrik is vooral geschikt voor mensen die hun reis
naar Griekenland of het Midden–Oosten willen terughalen. De ibrik is een klein,
hoog steelpannetje en moet eigenlijk gecombineerd met de bijpassende kleine
dikporseleinen kopjes. Water, tot poeder gemalen donkergebrande koffie, wat
suiker en eventueel een kardamonpitje worden tezamen verwarmd, tot ze aan het randje van de ibrik stijgen. Let op
dat de toplaag, de crema, gelijkelijk wordt verdeeld over de kopjes.
Gangbaarder dan ibrik of cafetière is de mokka(-express).
In oorspronkelijke vorm van aluminium en achthoekig is dit een heel prettig
espresso-thuisapparaatje. Water wordt in het onderste gedeelte verhit, stijgt
door de koffie in het middelste gedeelte en wordt geschonken uit het bovenste
gedeelte. Omdat een mokka alleen goed werkt wanneer die volgeladen wordt, is
het noodzakelijk meerdere maten in huis te hebben. Kies een RVS-versie, de
originele potjes van aluminium verweren en schimmelen snel. Stop er geen
espressomaling in, die is te fijn. Bij een goede maling valt de koffie er na
gebruik als een klompje uit.
Wilt u echt alles uit de koffieboon halen, schaf dan een
espressomachine aan. Met een goede machine, die water van rond de
91graden Celsius in 18 tot 23 seconden door de 7 gram aangestampte koffie in het
piston drukt, maakt u espresso met een perfect laagje goudblonde crema.
Een foute aankoop is snel gemaakt, vergewist u zich dus van goed advies. Vraag
bijvoorbeeld eens naar de verschillen tussen een boiler, een thermoblok en een
pomp, vooral in combinatie met onderhoud en het stomen van melk voor cappuccino
Neem ook niet direct genoegen met een nieuwerwets sachets-apparaat als senseo
crema of een nespresso. Die maken een aardig kopje, maar de koffie
is beperkt in keus, duur in gebruik en bovendien nimmer echt vers. Een
redelijke echte espressomachine begint bij een gulden of vijfhonderd. Vanwege
de kalkaanslag behoeven de goedkopere machines van aluminium meer onderhoud dan
machines van staal, koper of messing, zoals de zwaardere machines van Vibiemme,
ECM of La Pavoni. Met hun zetgroep
vol stoere pijpjes, handels, drukmeters en pistonnetjes ogen die professioneel
en degelijk. Dat zijn ze ook, u zet er de allerbeste koffie mee. Bedenk wel dat
met deze machines ambacht nodig is om tot een goed resultaat te komen. Heeft u
daar geen aanleg voor of zin in, neem dan een halfautomaat van bijvoorbeeld
Gaggia, Quick of Nemox. Of kies een volledig automatische machine. Die zijn
duur in aanschaf en onderhoud, maar wel schoon en gemakkelijk in het gebruik.
Besef altijd dat al uw investeringen staan of vallen met de
juiste koffie van de juiste maling. Proef en experimenteer daarom volop. En
serveer er een glaasje water bij.
Bonen, malen en branden.
Voor alles geldt het dogma vers. De lekkerste koffie is
versgeroosterd en versgemalen. De Nederlandse supermarkt heeft een beperkt
keus, er ligt niet bar veel tussen een kilo robusta voor minder dan een tientje
en een pakje pads van Illy met een
omgerekende kiloprijs van tegen de negentig gulden. De koffiespecialist heeft
meer keus en vooral veel versere koffie. Begin niet meteen met dure koffies als
Jamaica Blue Mountain of Kopi Luwak, die zijn vooral duur vanwege hun
zeldzaamheid. Koop gewoon een goede Panama of Costa Rica, of probeer eens een
originele Mokka, uit Ethiopië of Jemen. Ook wanneer u een echte
espressomachine, koffiemolen of zelfs een brander overweegt aan te schaffen
gaat u naar de koffieboer. Die neemt de tijd, bezit de kennis en levert
service.
info algemeen:
koffie.pagina.nl
www.koffiethee.nl
www.sweetmarias.com
Specialisten :
The Golden Coffeebox, Baarn (www.goldencoffeebox.com)
Simon Levelt (www.simonlevelt.nl)
Stichtse koffie- en theewinkel, Driebergen
Brandmeesters, v Baerlestraat, Amsterdam
Bouman, Ceintuurbaan, Amsterdam (alleen machines)
Vroeger was de skelter een schier onbereikbaar stuk
speelgoed. Soms was er de handige vader van een vriendje die zaterdags een
skelter in elkaar lastte van kapotte fietsen en oude stepjes. Echte skelters
zag je op vakantie in het rurale gebied. Na wat aanpappen met de boerenzoon kon
je op die skelter het ruime erf en het eindeloze platteland afschuimen.
Inmiddels is het verspreidingsgebied van de skelter gegroeid tot ver in het
verstedelijkte gebied. Met recht, want er is nauwelijks iets leukers dan een
skelter. En een goede skelter gaat een kinderleven lang mee.
Bij het kopen van een skelter kan je gelukkig weinig fouten
maken. Anders dan in andere sectoren kinderspeelgoed, is het meerendeel van de
skelters van redelijke tot goede kwaliteit. Supermarkten, speelgoedgiganten en
winkelketens willen nog wel eens stunten met skelters van twijfelachtig allooi.
Dan is het even oppassen, die skeltertjes zijn weliswaar goedkoop, maar de
wieltjes hebben vaak geen lagers. Uw kind kan er stilstaand mee pronken, maar
wordt in de praktijk aan alle kanten voorbij gesjeesd. Niet doen dus.
De grotere rijwielhandelaar is een beter beginpunt. In zijn
showroom vindt u meestal de lage skeltertjes van Duitse makelij. Die dragen de
wat onhandig gekozen naam Puky, of zijn van het merk Kettler. Deze categorie
skelters kent verschillende maten en uitvoeringen, in prijs varierend van rond
de 250 tot tegen de 600 gulden. Voor kleine kinderen zijn het heel aardige
skeltertjes. Nadeel zijn de kleine wieltjes, die gaan minder hard en groeien
niet met de kinderen mee.
Wilt u een skelter voor de lange termijn, dan is het zaak
de deskundige skelterdealer te bezoeken. Meestal is dat de regionale
landbouwgigant. Naast een hal vol prachtige tractoren, ploegen en eggen heeft
die vaak nog een halletje vol skelters. Dat zijn forse skelters, met grote
wielen en namen als Berg, Mammoet, Bison, Zircon en Pop. Uiterlijk zijn ze
eender: een robuust blauwen frame, rode kuipstoel, zwarte wielen, zwarte
kettingkast.
De skelters van Pop komen uit Polen. Ze zijn een stuk
goedkoper, maar missen de goede afwerking. Roest zal eerder toeslaan, speling
tussen de verschillende onderdelen zal sneller toenemen. De skelters van Zircon
en Bison zijn beter, maar bij de dealer minder geliefd vanwege de uitgebreide
assemblage.
Blijven over Mammoet en Berg. Hoewel ze kwalitatief
nauwelijks voor elkaar onder doen, is Berg sinds een jaar of tien onbetwist
marktleider, tot ver over de landsgrenzen. Berg is slimmer in de afwerking en
marketing, Mammoet is een fractie goedkoper. Berg skelters zijn sneller
onttakeld en klaar voor transport en iets gemakkelijker te onderhouden. Berg
geeft vijf jaar garantie, Mammoet stopt bij drie jaar.
Belangrijker dan een keus tussen de merken is de keus
tussen de modellen. Er zijn kleine maten waar de driejarigen al op kunnen
(kleine wielen) en middelmaten voor vanaf vier. Beiden kosten rond de 500
gulden en gaan mee tot de kinderen een jaar of twaalf zijn. Betere keus is
daarom de standaardversie, te berijden door kinderen vanaf een jaar of vijf,
maar vanwege de eindeloos verstelbare stoel evengoed door hun vader. De kale
versie (Berg Economic, Mammoet Michèl Standaard) heeft geen spatborden, een
houten stoeltje en begint bij een gulden of vijfhonderd. De standaardskelter
kan worden uitgebreid met een hele rits voorzieningen en accessoires, van
handig tot poenerig. In de eerste categorie vallen het kuipstoeltje, de
spatbordjes en de schommelas, die de stabiliteit op oneven terrein (stoep!)
garandeert. Let ook op of de wieltjes zijn voorzien van kogellagers, die gaan
langer mee dan glijlagers. Geen overbodige luxe, vooral in het bergachtige
Zuid-Limburg, is verder de vrijloop, waarbij de beentjes niet doorgeduwd worden
als ze even niet willen. Heeft u nu nog een honderdje over, gaat u dan ook voor
dubbele kogelbesturing. Leuk zijn verder de velerlei karretjes voor achter de
skelter. Ook leuk, minder stabiel maar wendbaarder, is de skelter met een enkel
voorwiel, ofwel de trike, waarmee uw kind als een easy rider born to be wild
uw vervlogen dromen kan najagen. En het allerleukste is misschien wel de trike
met zijspan.
De skelter of trike is nog tot ver over de duizend gulden
uit te breiden met toeters, bellen, spoilers, verlichting, sportsturen,
sportstoelen, sportvelgen, slicks, digitale boordcomputers en zelfs een gsm'
houdertje. Mooier wordt de skelter er niet altijd op, kwetsbaarder wel. Berg
levert sinds kort ook gekleurde skelters met versnellingen, en gaat daarmee de
concurrentie aan met een nieuwkomer op de markt: de Ranger. De Ranger is rood
en strak en voorzien van veel luxe, maar hij oogt onvriendelijk. Bovendien
zitten we nu toch al tegen de tweeduizend gulden en wordt het een tikje
overdreven.
Zomaar kamperen mag bijna nergens meer, dus wie zijn vakantie in
een tent wil doorbrengen is aangewezen op de camping. Gelukkig heeft die zich
aardig ontwikkeld, zo ver dat van de camping nog nauwelijks gesproken
kan worden. Kampeerplekken zijn er vandaag de dag in alle soorten; voor
ouderen, jongeren, vissers, natuurminnaars, naaktlopers, kasteelliefhebbers en bij de boer. Geef
het nog een paar jaar en er is de golfcamping, waar je op je eigen green
mag kamperen.
Afgezien van de variatie in thema’s, is de variatie in comfort, rust, ruimte en voorzieningen
enorm. Een merkwaardige, maar ijzeren stelregel daarbij is dat het aantal
voorzieningen (en de tariefhoogte!) op de camping omgekeerd evenredig is aan de
ruimte, rust en privacy rond uw tent. Voor campingkeurders draait de camping
primair rond het sanitaire blok; is het daar schoon, dan zijn de sterren
binnen handbereik en kan het keurmerk worden afgegeven. Om extra sterren te
halen, en tariefverhoging te rechtvaardigen, zijn zwembad,kantine en recreatieteam
een must. Campings zijn daardoor uitgegroeid tot complete dorpen met soms zelfs
een eigen creditcard. Top of the Bill in dat segment zijn de Eurotopcampings:
‘’Het is onnodig de camping te verlaten, want op het gezellige dorpsplein kunt
u alle boodschappen halen.’’
Gelukkig zijn er ook campings die je wel mag verlaten. Om die te
vinden zijn er veel wegen. Weet u geen camping van horen zeggen, en durft u de
bonnefooi niet aan, ga dan op zoek op internet of in de campinggidsen. Goed is
de kampeerwijzer op de ANWB-site. Naast de luxueuze Eurotopcampings verwijst de
zoekmachine ook door naar kleinere campings, zelfs naar campings zonder
ANWB-keurmerk. Veel van die campings dragen vlaggen van andere koepels, die
minder letten op voorzieningen en schone toiletten, maar meer op de sfeer van
de camping en de omgeving. De ANWB is dit jaar zelfs de samenwerking aangegaan
met Eceat, dat het wat spartaansere verblijf op de ecologische boerderij
propageert. Resultaat is de Groene Vakantiegids (34,95), een lijvig boekwerk
met accommodaties en campinkjes van Polen tot Portugal. Ook van de ANWB is de
gids Kleine Campings, met 1300 kleinschalige campings in Midden- en
West-Europa. Voordeel van deze gidsen is de wat uitgebreidere omschrijving,
iets wat de gewone campinggidsen van de ANWB ontberen, daarin moet u het doen
met een summiere omschrijving, iconen en rapportcijfers. Uitgeverij Kosmos
geeft een serie campinggidsen uit onder de titel ‘rustiek kamperen’ (25,- per
land/deel), met 100 rustige campings op bijzondere plekjes. Voor
naaktkampeerders is er tenslotte de gids met 850 campings wereldwijd. Gaat u
overigens toch op de bonnefooi, dan wachten u nog legio kampeerplekjes die
helemaal nergens in staan, door niemand erkend worden en het wild kamperen soms
aardig benaderen. Voorwaarde is wel een dosis flexibiliteit en avontuurslust.
Dan het kamperen in eigen land. De grotere campings zijn te vinden
in de ANWB-campinggids Nederland (17,50), met 750 campings die het
ANWB-keurmerk mogen dragen. De omschrijvingen zijn uitgebreid, te vinden zijn
de jongerencampings aan de kust, bekend van de extra politie-inzet in de zomer,
tot de Recron-campingdorpen met alle mogelijke voorzieningen. Voor de wat
avontuurlijkere kampeerder zijn er gelukkig genoeg alternatieven. Het paalkamperen
is daarvan het meest rudimentair. Twintig palen heeft Staatsbosbeheer in haar
bossen gezet, waar u maximaal drie nachten achter elkaar mag kamperen. Behalve
de houten paal is er geen enkele voorziening, maar het kamperen kost niks en u
zult waarschijnlijk de enige gast zijn. Een flinke stap luxer zijn de natuurkampeerterreinen
van SBB, meestal gelegen in natuurgebieden. Toegang is afhankelijk van het
bezit van een natuurkampeerkaart (17,50). Met die kaart mag u ook op andere natuurkampeerterreinen,
ze staan allemaal opgesomd in het begeleidende Groene Boekje. Veel
landgoedcampings vallen eronder. Pas wel op, want er zijn
natuurkampeerterreinen die slechts onderdeel zijn van een gewone camping.
Rustzoekers zitten dan wel op een apart veldje, maar worden alsnog opgescheept
met de kantine en het zwembad. Op natuurkampeerterreinen wordt overigens wel
van u verwacht dat u meedraait met de corveedienst om het sanitaire blok schoon
te houden. Nog een stuk saamhoriger zijn de 22 prachtige kampeerterreintjes van
kampeerclub NTKC, waarvan de leden zelf de kampeerterreinen onderhouden en koud
moeten afdouchen. Ook de 23 kampeerterreinen van het Nivon zijn slechts
toegankelijk voor leden.
Een aparte categorie is het kamperen bij de boer, via de SVR
(eenmalige donatie, lage tarieven) of de Vekabo (hogere tarieven). Er zitten
juweeltjes bij, maar steeds meer boerencampinkjes bestaan tegenwoordig uit een
straatje met aan weerszijden een rijtje caravans. Mocht u tenslotte van plan
zijn te gaan groepskamperen met vrienden en bevriende families, dan zijn er de
kampeerterreinen van Scouting, ook elders in Europa, waar particulieren soms
gebruik van mogen maken.
perso.wanadoo.fr/moulin.mellet/ggg.html
2 juli 2001
Doodmoe en gestresst arriveren op het vakantieadres, na
duizendplus kilometers jakkeren over peages en routes nationales, is ook niet
alles. En het hoeft niet, een autorit naar het zuiden laat zich eenvoudig in
tweeën of drieën knippen. Het verlengt de vakantie met een paar dagen, want ook
de reisdagen zijn dan vol verrassingen. Nodig is wel een pleisterplaats.
Daarvoor zijn er hotels langs de snelwegen; de Formule 1’s, de hotels van Ibis,
lekker dichtbij en betaalbaar. Toch, de onpersoonlijke en soms groezelige
bedoening die u daar aantreft is niet altijd even bevorderlijk voor het
vakantieplezier.
Leuker is het op zoek te gaan naar een gastenkamer. In Frankrijk
zijn daar veel van, 23951 om precies te zijn. Ze heten chambres d’hôtes en voor
het eerst, indachtig de gestage internationalisatie van de Fransman, heten ze
dit jaar ook bed & breakfast. De chambres d’hôtes werden ooit in het leven
geroepen om de ontvolking van het platteland tegen te gaan, met
overheidssubsidies. Dat is goed opgepikt, de ontvangst van gasten is voor veel
boeren en buitenlui inmiddels een dankbare bron van neveninkomsten.
Waar u terecht komt blijft een verrassing. Meestal is die
aangenaam want weg van de snelweg en met een warm welkom. De gastenkamers zijn
lang niet altijd in het woonhuis van uw gastfamilie. Dikwijls schuift u de auto
zo in het parkeervak voor de eigen ingang van een aanbouw, of een belendend
gastenhuisje. Omdat ze in het rurale gebied liggen, verblijft u vaak op een
boerderij, een ex-boerderij of zelfs een chateau. Bij ontvangst door de
gastfamilie valt u met uw neus in de streekeigen producten en kan de vakantie
beginnen. Om het geld hoeft u het niet te laten, chambres d’hôtes kosten
inclusief ontbijt rond de 250 francs voor 2 personen, een gezin blijft meestal
onder de 400 francs. Sommige eigenaren koken op verzoek een avondmaaltijd voor
u, voor de meerprijs van rond de 80 francs. Voor gezinnen onderweg is een
chambre d’hôte ideaal. De meeste eigenaren kunnen met een paar kinderbedjes uw
kamer(s) op verzoek omtoveren tot een ‘chambre familiale’. De meeste verblijven
zijn omgeven door flink veel speelruimte. En ’s ochtends, na croissants en de
nationale soepkom koffie, rijdt u fluitend verder naar de eindbestemming.
Was het vroeger flink puzzelen, met de intrede van internet en gsm
is een chambre d’hôte eenvoudig enroute te vinden en te bespreken. Wilt
u toch zeker zijn van uw zaak, zet u zich dan in het voorjaar vast een avondje
achter pc en atlas. Begin met het uitstippelen van de route. U hoeft niet
langer een rechte lijn te trekken van uw woonplaats, via Parijs naar de
bestemming. U mag links en rechts wegen nemen, u heeft geen haast meer. Open de
atlas en surf naar een routeplanner met tussenstopopties. Schat in hoe ver u de
eerste dag wilt komen en zoek een grote plaats in de buurt. Toets die in op
www.gites-de-france.fr (klik door naar chambres d’hôtes, ook in het engels) en
een lijstje met chambres d’hôtes in de wijde omgeving verschijnt op uw scherm.
Meer en meer Fransen zetten hun chambres d’hôtes op het internet, compleet met
foto’s. Rechtstreeks informeren en reserveren is tegenwoordig mogelijk zonder
tussenkomst van agenten. Pas op, want niet alle chambres staan op voornoemde
sites, en Gites de France linkt niet door naar particuliere sites van
eigenaren. Speur daarom verder met een zoekmachine (www.google.fr)
met als ingang een naam uit de lijst, of anders de naam van een dorp of stadje
en de toevoeging chambres d’hôtes of gîtes.
Heeft u geen idee hoever u zult komen, of wenst u nog meer
verrassing, schaf dan de chambres d’hôtes-gids van Gites de France aan. Ze
staan er allemaal in, compleet met prijs, omschrijving en het aantal
korenaartjes dat ze scoren. De korenaren vervangen op landelijke wijze de
hotelsterren en geven het luxeniveau aan. Met uw mobiele telefoon kunt u
onderweg op elk moment de gids openslaan en een verblijf bellen. Met de gids
kunt u de chambres d’hôtes desgewenst wekenlang aan elkaar rijgen tot u geheel
Frankrijk gezien, geproefd en gesproken heeft. En dan kunt u ook nog oversteken
naar Guadeloupe of Reunion.
Sommige chambres d’hôtes fungeren verwarrend genoeg ook als
‘gîte’. Een gîte d’étappe is primair bedoeld als pleisterplaats voor
wandelaars. Een gîte is spartaanser van inrichting, heeft een keukentje en
wordt vaak gedeeld met collega-wandelaars. Sommige gîtes of chambres d’hôtes
zoeken het in specialisme en heten dan gîtes de péche (vissen), gîtes
d’equestre (paardrijden), of séjour en vignobles(wijn drinken!). Gîtes rural
zijn landelijk gelegen vakantiehuisjes. Er zijn verder ook gîtes d’enfants,
voor als u uw kinderen eens wat langer kwijt wil.
websites: www.gites-de-france.fr
voor gidsen: www.gites-de-france.nl, of 026 3253383
goede routeplanner: www.tourisme.fr link:‘choissisez
votre inteneraire’
28 mei 2001
Vroeger toen alles beter was kreeg je als kind een driewielertje
als je klein was en de fiets van je broer als je wat groter was. Om de afstand
naar de trapper te overbruggen werd daar een blok hout op vastgebonden. Fietsen
waren blauw, zwart of groen. Er waren kinderen met een rode fiets, maar die
hadden ook rare ouders. Tegenwoordig zijn er honderden soorten kinderfietsjes
in de verkoop, gekleurd als de regenboog en met een scala aan opties en wilde
namen. Voor jaloerse ouders is het een eldorado; de kinderfiets van vandaag is
tien keer beter dan vroeger: veiliger, steviger, lichter en met zijn
mega-oversized en ovalised frame nog vreselijk stoer ook.
Alleen is voor de ouder die een kinderfietsje wil kopen door de
bomen het bos niet meer zichtbaar. Kijk daarom eerst even rond in het
fietsenrek van de basisschool. Zie welke kleurstellingen populair zijn, welke
uitvoeringen hip. Let goed op bij welke merken de onderdelen al zijn verbogen
of loshangen, let vooral op kwetsbare onderdelen zoals handremmen. Kijk
vervolgens in de portemonnaie. Is die vol, ga dan naar de rijwielhandel en
vraag om advies. Neem wel een rijwielhandelaar die ook nog fietsenmaker is.
De fietsenmaker zal vragen hoe oud uw kind is. Vroeger werd vooral
gerekend in bandmaten. Een kind van drie jaar kreeg een fiets met bandmaat 12
inch, oplopend naar 24 inch voor 8 jaar en ouder. Die maatvoering is minder
vast geworden omdat de frames zo zijn gebogen dat opstappen voor kleine
kinderen ook mogelijk is op fietsjes met grotere banden. Het voordeel van
grotere banden is dat het lekkerder fietst. Koop dus altijd een fiets waarop uw
kind nog maar net bij de trappers kan.
Voor de allerkleinsten is een kwaliteitsfiets van minder belang,
hun krachten zijn te gering om een fiets hard te laten slijten. Koop voor hen
in elk geval geen fiets met handrem, ook daarvoor bezitten ze niet de kracht.
Ze hebben al moeite genoeg met de terugtraprem. Pas vanaf een jaar of vijf
kunnen ze hard genoeg knijpen. Voor een gulden of driehonderd nieuw, en honderd
tweedehands, heeft een kind van tweeëneenhalf, drie jaar een gezellig eerste
fietsje met lekkere dikke bandjes en zijwieltjes. Een Loekie is al goed genoeg.
Wacht niet te lang met het demonteren van de zijwieltjes. Een kind van vier kan
al los fietsen. Grootste omslag is dat het kind in bochten niet meer moet
tegenhangen, maar meehangen. Flexibel als kinderen zijn, kost dat maar een paar
oefenritjes gewenning. De grootste barrière ligt bij de ouders. Die moeten die
paar ritjes de pijn verbijten van het gebogen meerennen. Voor hen is er
tegenwoordig de ‘fiets balanstrainer’: een rode staaf die op het achterrekje
gemonteerd wordt zodat niet krom, maar rechtop meegerend kan worden. Goede
fietsenmakers verhuren de balanstrainer.
Voor het grotere kind kan een goedkope fiets wel op duurkoop komen
te staan. Een redelijke nieuwe fiets kost al gauw vijfhonderd gulden, de betere
overschrijden de zevenhonderd. Batavus is al jaren marktleider in
kinderfietsen, populair onder ouders en kinderen vanwege de rechte zit. Ook in
2001 heeft Batavus met de Snake weer de eerste prijs in de wacht
gesleept. Op de voet volgen Gazelle en Giant, iets daarachter Union, die dit
jaar met de Trigger voorzien van vlinderstuur overigens bezig is met een
inhaalrace. In het peloton daarachter volgt een leger van fabrikanten en
importeurs die goede fietsjes afwisselen met minder goede fietsjes. Kijk
daarbij dus niet naar het merk, maar let vooral op de uitvoering. Val niet in
de val van de stoere gadgets of dwarse achterveringen. Die zijn voor het downhillen,
en dat doet uw kind echt niet.
Is de portemonnaie erg leeg, dan kan bij supermarkt, Halfords of
Toys ‘r Us toch een nieuwe fiets aangeschaft worden. Bedenk dan wel dat uw kind
wat minder hard gaat dan de vriendjes, en ook minder wendbaar door de bochten
gaat. Kijk verder niet vreemd op wanneer hij met een gebroken voorvork
thuiskomt. Een verstandiger optie voor de lege portemonnaie is de tweedehands
kwaliteitsfiets. Die zijn in ruime voorraad te vinden via fietssites op het
internet, via de kleine advertenties in de krant en de supermarkt, en
natuurlijk via de plaatselijke fietsenmaker. Bedenk daarbij wel dat het
verschil tussen een jongens- of meisjesfiets vanaf het vijfde jaar soms
essentieel is. Ga verder niet uit van uw eigen voorkeur voor kleur, want u
heeft geen smaak. Met blauw zit u overigens vrij safe. Klust u zelf mee aan de
fiets, schaf dan een goed setje inbussleutels aan. Ga vooral niet lopen
modderen met de opgespaarde inbusjes van Ikea.
30 april 2001
Als er iets relaxed is, dan is het wel een hangmat. De hangmat is
verzonnen door de indianen van Midden- en Zuid-Amerika. Daar lagen de mensen al
in een hangmat lang voordat Piet Hein de zilvervloot kaapte, daar liggen ze nu
nog in de hangmat. Ook in de boeken van Gabriel Garcia Marquez liggen veel
mensen in de ‘hamaca’. Van Marquez leren we dat je in de hamaca de beste seks
ooit zal hebben, en in 100 jaar eenzaamheid laat hij zelfs een broer en
zus in een hangmat de liefde bedrijven.
Maar de hangmat is in Latijns-Amerika vooral praktisch. Boven de
grond slaap je in de tropische wouden gemakkelijk, zonder ongedierte en lekker
koel. Ook langs de Midden-Amerikaanse kust hangt op alle erven wel een
hangmatje. Hotelkamers hebben haken in de muur, om je eigen hangmat aan op te
hangen.
Ook al hebben wij in Nederland geen overmatige last van ongedierte
en natte hitte, een hangmat kan ons leven aangenamer maken. Wetenschappers
roemen het rustgevende, therapeutische effect van het verblijf in een hangmat.
Babies schijnen minder te huilen in hun babyhangmatje. En hangmatten hoeven niet
in de tuin, ze kunnen net zo goed binnen hangen. Een mooie hangmat is een
aanwinst voor hen die graag iets met het interieur doen.
Zaak is het bij aanschaf niet over een nacht ijs te gaan. Goedkope
hangmatten zijn er genoeg te krijgen. Voor de knalprijs van twintig
gulden biedt het caravancentrum een hangmat met het uiterlijk van een
ouderwetse strandstoel, maar dan zonder het bekende houten frame. Daarin lig je
als in een dwangbuis, met ook nog eens het risico van omslaan. De dumpshop
levert de meest bekende hangmat; een geknoopt netje met aan elk uiteinde een
stok om de mat breed te houden. Niet kopen. De hangmat is goedkoop, lekker
licht hij niet.
Een verstandige koper neemt zijn eigen lengtemaat als
uitgangspunt. In tegenstelling tot wat menigeen doet, dien je in een hangmat
overdwars of diagonaal te liggen. Anders neemt je lichaam de vorm van een
banaan aan, en dat wreekt zich al snel. De breedte van de mat benadert bij
voorkeur de lengtemaat van het lichaam. Koop geen hangmat met stokken aan beide
uiteinden; die maskeren dat de hangmat niet breed genoeg is. Bovendien val je
er snel uit wanneer naar het glaasje op de grond gereikt wordt. Een keuze moet
verder gemaakt worden tussen de geknoopte Mexicaanse hangmat en die van
gesloten textiel. Gezien ons klimaat ligt de gesloten hangmat voor de hand.
Nadeel is het gewicht en de omvang. Een geknoopt netje is koeler, veel kleiner
en lichter. Met onze kleding vol knopen trekken we de laatste helaas wel snel
kapot.
In tuincentra en de goedkopere buitensportwinkels hangt vaak de
collectie van Jobek, een grote Duitse hangmattenverkoper. Jobek heeft een
aardige collectie hangmatten voor een redelijke prijs. Wil je echt kunnen
kiezen dan zijn er in Nederland maar twee mogelijkheden: Hoog in Bergharen en
Maranon aan de Singel in Amsterdam. Hoog heeft het voordeel dat je er een
wandeling in de Betuwe aan kan vastknopen. Bij Hoog kan je bovendien een
nachtje blijven logeren in de hangmat. De collectie van Hoog is groot, maar haalt
het bij lange na niet bij de collectie die Maranon de verbaasde klant aanbiedt.
Hangmatten in alle kleuren, in alle maten en van alle materialen. Katoen,
halfkatoen, nylon, palmvezels, agavevezels, leer, sisal, je kunt het zo gek
niet bedenken. De matten zijn handgewoven of machinaal gemaakt, met natuurlijke
kleurstoffen geverfd of niet, Ikat-gewoven of anderszins. Gemaakt door
Brazilianen, Mexicanen, Colombianen, Venezuelanen, Equadorianen of door
Chiapas-, Warau- en Wiyuu-Indianen. De laatste maken de allermooiste: een
enorme hangmat waarvan je de randen als een deken om je heen kan slaan wanneer
de nacht koud is. Ze schijnen er wel drie maanden mee bezig te zijn.
Prijzen variëren van iets onder de honderd gulden voor de meest
eenvoudige hangmat, tot net iets onder de duizend gulden voor de duurste. Voor
hen die liever hangzitten, of klein behuisd zijn, is er ook de hangstoel.
Klanten die geen bomen in de tuin of muren in het huis hebben kunnen een
standaard aanschaffen.
Met de hangmat geeft de betere verkoper een handleiding mee hoe de
mat op te hangen. Vooral binnenshuis is dat vrij essentieel. Een haak geslagen
in een gipsplaatje kan nare gevolgen hebben. Voor hen die nu niet meer durven
is er hangmatophanger Bert; voor 16 gulden per ophangpunt komt hij u helpen.
www.maranon.nl, Singel 488, Amsterdam, 020 6225938
www.hoog.nl, Wijksestraat 41, Bergharen 0487 531429
Hangmatophanger Bert is bereikbaar via Maranon.
9 april 2001
Zien we in de warme wereld kinderen strak omwikkeld maar tevreden
meebewegen op de rug van heupwiegende moeders, eerstewereldbaby’s liggen hun
eerste levensjaren vooral in autostoeltjes, duwkarretjes en kinderwagens. Dat
is jammer, en niet nodig. Kinderen vinden het leuk op de rug van een ouder. Ze
zien nog eens wat en komen nog eens ergens. De ouders trouwens ook.
Gelukkig kan ook zonder voorzien te zijn van een geprononceerde
billen en ook zonder het vastsjorren van kindjes onder de knie te hebben, het
kind comfortabel op de rug. Het assortiment rugdragers is groot en divers. Het is
wel oppassen, niet alle dragers voldoen. Op koninginnedag kan je een oude
rugdrager op de kop tikken, de kans nog dezelfde ochtend met rugpijn en een
onderuitgezakt, huilend kind thuis te komen is aanwezig. Dat hoeft niet. Een
degelijke rugdrager is er al vanaf een gulden of driehonderd. Omgerekend naar
het aantal jaren van gebruik maal het aantal voort te brengen kinderen komt de
afschrijving al snel onder de honderd gulden per jaar. Tot vier jaar, zeggen de
fabrikanten, kan je kinderen in de rugdrager zetten. Tot drie jaar, is de
praktijk, zet je ze inderdaad in de drager. Daarna worden ze toch wel erg zwaar
en gevaarlijk beweeglijk. Bovendien willen ze zelf lopen en dingetjes
verzamelen.
Een kind kan in de rugdrager wanneer het zelfstandig kan zitten.
Vanaf acht maanden zeggen de fabrikanten veiligheidshalve, vanaf zes maanden is
de proefondervindelijke praktijk.
Dan is het moment aangebroken een ochtendje rugdragers te gaan passen in
de betere bergsportzaak. Neem daarvoor de tijd, laat de verkoper alle voors en
tegens en koffie en koek aandragen. Pas de rugdrager als een rugzak, want dat
is het ook. Hij moet lekker zitten, als om de rug gegoten. Kijk daarbij niet teveel naar het
uiterlijk, maak de eerste keus puur op gevoel. Bijna alle goede rugdragers zijn
enigszins verstelbaar op lengte, maar een groot verschil in ruglengte tussen
vader en moeder is moeilijk overbrugbaar. De betere dragers zijn leverbaar in
verschillende maten. Omdat zelfs de beste bergsportzaak lang niet alle maten,
kleuren en modellen in de winkel heeft liggen, is het soms verstandig om voor
het volledige aanbod het internet te raadplegen.
Zodra de eerste selectie is gemaakt, kan de zoektocht verfijnd
worden door te letten op het comfort voor het kind. Daarin ontlopen de verschillende
dragers elkaar niet veel. Allemaal zijn ze voorzien van afstelbare zithoogtes
en zachte schouder- en buikbandjes. Niet allemaal geven ze steun aan de
voetjes. Beentjes worden stijf en gaan tintelen als de voetjes langere tijd
niet worden gesteund. Dat is te merken wanneer je bij het pauzeren het kind
even uit de drager haalt, subiet lazeren ze om. Ook niet allemaal geven ze
evenveel steun aan in slaap vallende hoofdjes. Kleine kinderen plegen graag in
slaap te vallen in de rugdrager. En het is niet prettig lopen wanneer je
gespitst bent op de ademtochten van een gesmoord kind. Het is sowieso
verstandig een handdoek of trui onder het slaapwiegende hoofdje te leggen,
anders schuurt het tere kinderwangetje al snel gevaarlijk rood.
Jarenlang was er maar één echte goede rugdrager, de Stallion van
Tough Traveller. De Stallion is nog altijd heel degelijk, maar oogt niet meer
zo hip als concurrenten van vergelijkbaar prijsniveau (vanaf 500 gulden) zoals
de Nieuw-Zeelandse rugzakfabrikant Macpac en de Amerikaanse
buitensportspecialisten Kelty en Madden. De Macpacs zien er met hun
binnenframes strak uit, daarmee mag je gezien worden. Het enige wat de Macpacs
missen is de uitklapbare poot waarmee je de drager op de grond kan zetten voor
het in en uitladen van het kind. Kelty heeft als enige een uitklappoot die
automatisch terugklapt. Dat is handig, regelmatig wordt het terugklappen
vergeten en ontvangen omstanders porren in de zij of worden
supermarktstellingen omver gekegeld. Kelty is de drager met veruit de meeste
toeters en bellen. Overal zakjes, lusjes en frutseltjes. Met de Kelty
Expedition (725 gulden) draag je een complete kinderwagen verticaal op de rug.
De Expedition is zelfs voorzien van een poopdeck changing station Ô, een
volkomen overbodig matje waarop de luier verwisseld kan worden. De Madden
Caravan (750 gulden) wordt geprezen om het draagsysteem, dat van alle dragers
het meest aanpasbaar is aan de ruglengte.
Maar een dure drager is niet altijd nodig. Voor driehonderd gulden
is er ook al een goede. De dragers van Vaude en Deuter kunnen de toets der
kritiek heel aardig doorstaan. Vlak daaronder zit Active Leisure, maar dat is
toch wel de onderkant van de markt. Is de noodzaak van een rugdrager niet
zeker, huur er dan eerst een bij de plaatselijke Babyrent. Voor tweedehands
kinderdragers kan je terecht bij Houseofoutdoor in Maarssen. Of natuurlijk op
koninginnedag.
19 maart 2001
Na de incestaffaire eind jaren ’80 in het gelijknamige
kinderdagverblijf, lijdt de bolderkar een zwaar leven. Onterecht, want de
bolderkar is een uitkomst voor ouders die altijd wandelden, maar sinds de komst
van de kinderen binnen zitten en alsmaar dikker worden. Met een bolderkar vol
kinderen maak je niet meteen lange trektochten, maar een halve dagtocht is
kinderspel. Dat is verder dan de paar honderd meter die kleine kinderen
doorgaans bereid zijn lopend af te leggen. En genoeg om de frustraties van de
ouders eruit te wandelen.
Groot voordeel van de bolderkar is zijn robuuste karakter. De
brede, gelagerde luchtbandjes lopen tien keer lekkerder dan fragiele
kinderwagenwieltjes, en vijf keer lekkerder dan de drie wieltjes van de hippe
babyjoggers. Met een bolderkar loop je letterlijk stad en land af zonder al te
moe te worden. Een bolderkar past zowel in de gangpaden van de supermarkt als door
de hekjes van de provinciale landschappen. En de gelukkigzalige glimlachen van
oudere passanten, vol rijke herinneringen, maken de meewarige blikken van de
patatgeneratie meer dan goed.
Het aanbod aan bolderkarren is groot, maar onoverzichtelijk. Per
winkel is het aanbod schraal te noemen, meestal bestaat het assortiment uit een
enkele bolderkar. Deskundige verkopers zijn bovendien dun gezaaid. Om een
prijskwaliteit vergelijking uit te voeren moet je daarom een aantal winkels af.
Om te weten wat je niet moet hebben is het goed om te beginnen in de bouwmarkt.
Daar ligt tegenwoordig ook een bolderkar. ‘Made in China’ staat er op de doos,
en dat is te merken. Ondeugdelijk laswerk, een slecht afgewerkte houten bak en
stroeve wieltjes. Zelfs op de gladde vloer van de bouwmarkt is het ding
nauwelijks vooruit te branden. Voordeel is de prijs:129 gulden. Veel meer
plezier zul je er niet van hebben. Vervolgens is het op naar de betere
speelgoedwinkel, of naar de verkoper van skelters en karren. Neem de bolderkar
mee naar buiten , hijs de kinderen erin en loop een rondje. Vergewis u er van
dat de kar als vanzelf doorloopt. De eerste hijs is even zwaar, maar verder
hoeft een deugdelijke bolderwagen net als een fiets slechts in gang te worden
gehouden. Probeer even hoe de kar draait, en of die niet te snel schaart. De
meeste karren hebben een verbazingwekkend kleine draaicirkel.
Let verder vooral op de houten bak, juist in dat onderdeel weten
de verschillende bolderkarbouwers (Berg, Woody, Mammoet, Broem, Praktikar) zich
van elkaar te onderscheiden. Vroeger waren de zijkanten gemaakt van spijltjes.
Tegenwoordig zijn het vooral massieve dozen van watervast hout, meer niet.
Beter nagedacht is er over de bolderwagen van Jan Louwe, van de Ossestal in
Assendelft. Deze bolderwagen is niet alleen ruim en mooi vormgegeven, hij heeft
ook openingen en een brede rug. Bovendien is het frame gegalvaniseerd, zodat
het in de loop der jaren niet zal gaan roesten. De kar van Louwe is met zijn
495 gulden wel de duurste. Andere karren beginnen bij 300 gulden, voor de
kleinste uitvoering, oplopend naar ruim 400 gulden voor de grootste.
In een beetje bolderkar passen drie kinderen. Zet ze dan
bij voorkeur op een rijtje, om het schoppen en duwen voor te zijn. Bij twee
kinderen biedt een bolderwagen meer bewegingsvrijheid. Ze kunnen er dan lekker
uithangen, dromerig naar de wielen of de voorbijglijdende omgeving starend. De
allerkleinste kinderen hebben soms de neiging wijdbeens in de bolderkar te gaan
staan, als Ben Hur hun ouders mennend en zitbevelen negerend. Een keertje eruit
vallen is dan de beste remedie.
Nadeel van de bolderkar is de omvang en het gewicht. De meeste
karren zijn eenvoudig uit elkaar te halen voor transport, echt compact worden
ze niet. Bolderwagens zijn ook zwaar. Bij een lastig hek of een onverwacht
prikkeldraad gaan de kilo’s tellen. En wie na een lange strandwandeling alleen
terug de duinen over kan via een trap, wil gerust een vloek slaken.
Voor de ouders die met hun kinderen meerdaagse tochten willen
lopen, is er sinds vorig jaar de Rambler Explorer: een bolderkar met bankjes,
een open achterkant en treeplankje. De Rambler is gemaakt van aluminium buizen,
kunststof doek en grote wielen. De Rambler is opklapbaar en in een tas te
stoppen, hoewel hij ook in de lichtste versie nog 29 kilo weegt. De Rambler is
met tal van accessoires uit te breiden; duwstang, kinderzitje,
veiligheidsgordel en heel veel handige tassen. Kortom, de Rambler is ideaal
voor de moderne buitenmensch. Alleen wel een beetje prijzig. Een kale Rambler begint
bij 1895 gulden, voorzien van alle accessoires komt de Rambler ruim voorbij de
3500 gulden.
www.praktikar.nl
www.bergtoys.nl
abumelle@xs4all.nl
Abu Melle Index
(