Abu Melle
journalistieke producties

 

Productrecensies

(zie ook producten)

 

 

 

 

 

 

.………..

12/04/04

Fietsrouteplanner

02/03/04

Misleidt de stand-by

24/02/04

Het nieuwe startershuis

10/02/04

The Wheel maakt verbrandingsmotor overbodig

26/01/04

Pam geeft drager schop onder het hol

02/12/03

De Trikke is vet cool in de halfpipe

01/09/03

Aanhanger wordt broekas

01/07/03

Tunnels vol licht

02/06/03

Zonnekracht op reis  

22/04/03

Plantaardig isoleren

15/04/03

De Aanhangfietsklem

02/02/03

Een muur van Parelmoer

13/01/03

Gelift Landschap

24/12/02

De Nieuwe Poepdoos

18/11/02

Kar in de Tent

28/10/02

Verlicht fietsen

02/09/02

Gekookt hout blijft langer goed

01/07/02

De allesbrander

17/06/02

Zaklamp zonder batterijen

03/06/02

Wonen zonder palen

21/05/02

Eco-Nok

25/03/02

Zonnespeeltjes

18/03/02

Niet blazen maar stralen

05/11/01

Een winterzacht huis

29/10/01

Een kwestie van Smaak

15/10/01

Born to be Wild

not

Kampeerplek zoeken

02/07/01

Pleisterplaats

28/05/01

De kinderfiets

30/04/01

Dwars Hangen

04/04/01

Kind op de rug

19/03/01

De Bolderkar

 

 

 

 

 

 


12 april 2004

De eerste echte online

fietsrouteplanner

 

Automobilisten hebben het maar goed. Gratis routeplanners op het internet rekenen in een oogwenk de beste, kortste of goedkoopste routes voor hun uit. Als fietsers van die routeplanners gebruik maken, is er gerede kans dat ze op het Prins Clausplein terecht komen. Dat wordt anders, dankzij de eerste echte fietsrouteplanner ter wereld. Makers zijn het Delftse consultancybedrijf  Demis en de Fietsersbond. Demis maakt voor haar klanten mooi kaarten en plaatjes. Tussen de bedrijven door sleutelen de medewerkers sinds vorig jaar aan de fietsrouteplanner, want ze fietsen graag. Ook directeur Poul Grashoff, die twee jaar gelden van Delft naar Oostende wenste te fietsen. Hij vond mooie fietsroutes op de internetsite www.holland.com. Hoe hij de routes aan elkaar moest knopen om op een prettige manier in Oostende te geraken, dat stond helaas nergens vermeld. ''Die routes beginnen en eindigen in het niets. Dat is eigenlijk onzin.''

 

In theorie was het ontwerpen van de fietsrouteplanner vrij eenvoudig, vertelt Grashoff. Basiskaart is een digitale wegenkaart. Daar leg je eerst een overlay met alleen snelwegen op, zodat je die er uit kan filteren. Dan volgt een overlay met 'groen', zodat de fietser kan kiezen voor groene wegen, een overlay met 'blauw', voor fietsers die graag langs het water fietsen, een overlay met recreatiegebieden voor fietsers die onderweg graag een picknicktafel aandoen en een overlay met bebouwing, voor de fietser die liever een straatje omrijdt. Alle wegen krijgen daarmee waarden toegekend. De fietser geeft via een keuzemenu op de internetsite voorkeuren aan. Luttele seconden later rolt een route het beeldscherm op, inclusief afstand en verwachte duur van de tocht. Een dikke rode slang op een kaartje geeft de gekozen route aan, met twee dunne gele slangen als directe alternatieven. Door de keuzes en waarden in het keuzemenu te veranderen kan eindeloos gevarieerd worden. Een uitdraai levert een lange lijst op met richtingaangevers: …'98 meter over de Julianalaan en vervolgens rechtsaf 424 meter over de Keilerweg en vervolgens…..', net als een autorouteplanner. Omdat de fietser de uitdraai in de praktijk continu moet raadplegen, is een kaarthouder op het stuur aanbevolen. Een kaart voor het overzicht is niet per se nodig, maar niet onhandig.

 

De fietsrouteplanner is nog lang niet perfect. Ten eerste draait hij voorlopig alleen voor Zuid-Holland. Tweedens, tal van fietsroutes staan er niet op, omdat ze niet onbekend of niet gedigitaliseerd zijn. Slingerpaadjes door een park, voetgangersbruggetjes en onbekende fietspaden kunnen een fietsroute bekorten en veraangenamen, terwijl fietsen langs razende vrachtwagens van het fietsen juist een hel maakt. Een selecte groep beoordelaars van de Fietsersbond corrigeert daarom de komende maanden de basiskaart. Ongeschikte wegen worden bestraft, onbestaande paadjes toegevoegd, nieuwe verbindingen ingetekend. Eind van het jaar moet de routeplanner af zijn, verwacht Grashoff. Daarna kunnen ook de andere provincies aangepakt worden, mits er sponsors en vrijwilligers gevonden worden. Eigenlijk, zegt Grashoff, zou de overheid er in moeten stappen, want de fietsrouteplanner komt veel ministeries ten goede. Bijvoorbeeld door de dure kaarten kosteloos ter beschikking te stellen. ''We missen de gegevens van veel fietspaden. De topografische dienst heeft het fietspadennetwerk gedigitaliseerd. Maar een kopie kost vijftienduizend euro. Dus tekenen we ze zelf maar in.''

 

http://www2.demis.nl/fietsplanner/Mapper.asp

 

 


 

naar boven


 

 

 

2 maart 2004

Misleidt uw stand-by

 

 

Voor de angstigen, de vergeetachtigen en de milieubewusten onder ons is er sinds vorige maand de tv-protector. Angstigen hoeven niet langer te vrezen voor zelfontbranding van hun televisietoestel. Milieubewusten sparen er energie mee, vergeetachtigen hoeven niet langer de tv uit te zetten.

De tv-protector (TVP-102) bestaat uit twee onderdelen en misleidt daarmee de stand-by van uw televisie. Het ene onderdeel is een ontvanger die u tussen de televisiestekker en het stopcontact stopt. Het andere onderdeel is een klein plat doosje dat u bovenop, naast of onder de televisie plaatst. Het doosje registreert of de televisie aan of uit is. Zodra de afstandsbediening de televisie uitzapt, zendt het doosje een signaal naar de ontvanger, die op zijn beurt de stroomtoevoer afsluit. Zapt u de televisie weer aan, dan laat het doosje de ontvanger weten dat de stroom weer mag stromen en floept de tv weer aan. Nooit hoeft u meer naar het aan/uit knopje van de tv te bukken. Nooit meer hoeft u bang te zijn voor zelfontbranding. Bovendien spaart u jaarlijks een slordige 35 kWh aan stroom, toch weer een euro of zes. Anderzijds weegt het niet op tegen de aanschafprijs van de tv-protector: €50.

 

De tv-protector komt uit de koker van Hans Schreuder (MOY sustainable innovations). Hem stond het stand-by verbruik van allerhande apparaten nogal tegen. Uit onderzoek (van Novem) bleken standby's, transformatoren en andere nutteloze rode lampjes verantwoordelijk voor wel 10% van het huishoudelijke energieverbruik. Dat moet anders en kan slimmer, dacht Schreuder en ging aan het werk. Al snel liep zijn plan om alle standby's in een universele oplossing te vangen schipbreuk en ging hij verder met alleen de tv. In samenwerking met klikaanklikuit –fabrikant van handige afstandsbedieningen en draadloze deurbellen- ligt nu de tv-protector op de markt. De andere standby's staan voorlopig in de ijskast.

 

    www.klikaanklikuit.nl

 

 


naar boven

24 februari 2004

Het nieuwe startershuis

 

De quantumwoning heeft geen mooie naam,  wel een verhaal dat te mooi is om waar te zijn. Of: hoe je een onbetaalbare starterseengezinswoning beter en toch goedkoper maakt. ''We zijn helemaal opnieuw begonnen met het denken over een huis.''

 

Twee harde doelen stelden de bedenkers van het quantumhuis zich een jaar geleden. Eén was de ambitie een wat grotere stap te maken met het ecologisch maken van woningen. Twee was de wens die ambitieuze woningen bereikbaar te maken voor starters. ''Want,'' zegt Edwin Smit (40), architect van MIII architectenbureau en lid van het 'quantumteam': ''Ik ben het zat dat ecologische woningen alleen voor rijken en fanatiekelingen zijn weggelegd.'' Logisch uitgangspunt was houtskeletbouw. Smit: ''Stapelbouw en gietbouw voeren in Nederland nog altijd de boventoon, maar hebben hun langste tijd gehad. Het zand en grind raakt op. Bovendien worden de muren steeds dikker, want om de energieprestatienorm te halen moet er steeds meer tussen die muren. Dat gaat ten koste van het vloeroppervlak.'' Houtskelet heeft dat probleem niet, want er zijn geen muren, alleen stijlen (palen) en balken, met isolatie in de vakken daartussen.

 

Uitgangspunt twee was het gebruik van louter herwinbare bouwmaterialen. Het skelet was al van hout, de vloeren moesten ook van hout, bedacht het quantumteam. In de ruimten tussen het houtskelet stopten ze wol. De buitenkant van het skelet dekten ze af met pavatex –platen van herwinbaar houtpulp- en de binnenkant met fermacell –een gipsplaatvariant met papierpulp. Opgeteld bereiken deze materialen isolatiewaarden die hoger liggen dan bestaande constructies. Samen zijn ze bovendien volledig dampopen: ze nemen overtollig vocht op en staan het gestaag weer af. Wol heeft als pluspunt nog dat het ongewenste gassen uit het binnenmilieu onttrekt en aan zich bindt. Verstopt in binnenmuren en vloeren kwam een slangenstelsel waar de ketel warm water doorheen pompt: de lagetemperatuurverwarming. Alles tezamen resulteert dat in een woning met een 'gezond binnenmilieu'. Dat klinkt zweverig, beaamt Smit, maar is het niet, want het levert geld op. Zo publiceerde de overheid van Californie onlangs een studie waaruit bleek dat 'green buildings' goedkoper zijn dan gangbare bouw. Het verschil zat hem voor een kwart in lagere energie-, sloop- en afvalkosten. De rest van de winst kwam voort uit lagere gezondheidskosten en een verhoogde arbeidsproductiviteit.

 

Toch zijn het bovengenoemde materialen die een huis in 'stichtingskosten' gewoonlijk duurder maken, terwijl dat huis juist betaalbaarder moest worden. Smit: ''Dus zijn we opnieuw begonnen met denken over een huis. We hebben alle bouwdelen losgehaald en geanalyseerd.'' Smit bouwde het huis vervolgens weer op vanuit een simpeler constructievorm, die teruggrijpt op het vierstijlensysteem, bekend van de stolpwoning; houtskelet zonder dragende tussenmuren. Om toch stabiliteit in de constructie te krijgen, plaatste hij een stabilisatiekolom in het centrum. In die kolom –die ook in de scheidingsmuur tussen twee woningen verstopt kan worden- zitten alle leidingen en kabels van het huis verstopt. De kolom is onverplaatsbaar, maar maakt de rest van het huis vrij inrichtbaar. Het huis wordt verder als een puzzel opgebouwd uit geprefabriceerde bouwdelen. En daar zit de winst: de bouwtijd van het quantumhuis is teruggebracht van zes naar twee maanden. Smit illustreert dat graag met de gang van de elektricien: ''Die moet gewoonlijk een keer of zes naar de bouwplaats, telkens een stukje werk doen tussen de metselaars, timmermannen en stukadoors door. Eerst wat pijpjes aan een vloer knopen, later de pijpjes en doosjes omhoog frezen in de wanden. Weer terug om de draadjes te trekken. Daarna stekkerplaatjes en schakelaars opschroeven en weer terug om alles aan elkaar te knopen. Bij het quantumhuis komt hij één keer naar de fabriekshal om alles in elkaar te zetten, en nog een keer naar het huis om de draadjes aan elkaar te knopen. Tel uit je winst.'' Nog meer winst behaalde het quantumteam door de leveranciers van de materialen bij het project te betrekken en op maat gesneden, bindende offertes uit te laten brengen, waardoor een geheel afgebouwde budgetuitvoering van het quantumhuis op slechts €45.000 komt. Smit: ''Die prijs staat, daar liggen keiharde afspraken onder.'' Het laatste stuk winst komt uit de groenhypotheek van de ASN-bank, waardoor de maandlasten voor de goedkoopste uitvoering van het quantumhuis teruggebracht kunnen worden tot onder de €300.

 

Revolutionair zijn de ideeën allemaal niet, de uitkomsten wel. Smit. ''Voor ontwikkelaars en aannemers is dit moeilijk. Ze zijn dit niet gewend. Al hun mensen en apparaten zijn afgestemd op een rad dat moeilijk is stil te zetten. '' Toch heeft Smit al twee particuliere quantumwoningen verkocht. De gemeenten Arnhem en Hoorn zijn al grootschalig aan het rekenen, andere gemeenten en ontwikkelaars staan in de rij. Marcel Roozendaal van Ooms Bouwmaatschappij, participant in het quantumhuis, noemt het concept 'onderscheidend' in de markt: ''Dit concept kan zeker groot worden. Door hoogconjunctuur en regelgeving zijn woningen steeds duurder geworden. Hiermee ga je terug naar de basis, zonder het uit te kleden. Je krijgt waar voor je geld. Een sobere, degelijke woning als basis, waarmee starters op de markt kunnen komen, en dat moet echt eens gebeuren. Maar ook aanpasbaar en flexibel, zodat je dezelfde woning goed uit kan breiden en een eigen smoel kan geven.'' Renze Schram, van projectontwikkelaar De Peyler, gelooft evenzeer in de quantumwoning: ''De Nederlandse consument is superbehoudend, die zegt: eerst zien, dan geloven. Het mooie hiervan is dat het product al vertrouwd is, die stolpboerderijen staan immers al eeuwen. Meestal is duurzaam ook duurder. Hier niet. De conclusie moet dus zijn dat het er heel goed uit ziet.'' De Vereniging Eigen Huis (VEH) staat bij monde van Hans André de la Porte

niet te springen over de lage prijs: ''Het probleem in Nederland zit 'm niet in de bouwkosten, maar in de hoge grondprijs. Ontwikkelaars –en dat zijn ook gemeenten- willen altijd het maximum uit de grond halen. Dat maakt de woningen duur.''  Over het technische concept is hij voorzichtig optimistisch: ''Houtskeletbouw heeft risico's en voordelen. Niet goed gebouwd zijn de problemen niet te overzien. Wel goed gebouwd is de aanpasbaarheid een groot voordeel. Consumentgericht bouwen kunnen we alleen maar loven. We komen de woning graag keuren.''

 

 

 

Bijschrift illustratie:

Het quantumhuis heeft vier (of meer bij grotere huizen) houten palen op de hoeken, houten balken ertussen, houten vloer erop, als een tafel met vier poten. Een stabilisatiekolom in de scheidingsmuur houdt het skelet van rijtjesquantums en twee-onder-een-kapquantums stabiel, een vrijstaande quantum heeft die kolom in het midden. Verder is er weinig zeker aan de quantumwoning. Tussenmuren, vloeren en trap zijn vrij plaatsbaar zodat de woning relatief eenvoudig kan worden aangepast bij gezinsuitbreiding of andersom. Ook hoogbouw (en dus stadsvernieuwing) is mogelijk in het quantumconcept. De woning kan met alles omkleed (buitenmuur) worden; baksteentjes, hout, zolang het maar dampdoorlatend is. Prijzen vanaf €45.000..

 

 

 

 

10 feb 2004

The Wheel maakt

verbrandingsmotor overbodig

 

Met het nodige tromgeroffel tonen autofabrikanten ons telkens nieuwe autoconcepten. De voorlaatste is de hybride auto, de laatste is de auto die loopt op waterstof. Intussen kruipt een simpeler concept stilletjes de markt binnen: TheWheel; een elektromotor direct op het wiel. De eerste stadsbus is al aan het proefrijden.

 

Het is verre van de eerste keer dat iemand met een elektrische auto komt. Menig autofabrikant heeft gangbare modellen wel eens van elektromotoren voorzien. Die auto's bleken schoon en geruisloos, maar zonder uitzondering te duur, te zwaar, te onhandig en als somma daarvan te onpopulair. Hele parkeerplaatsen staan vol met die dingen, zegt Arjan Heinen, ontwikkelaar van TheWheel. Dat komt, legt Heinen uit, omdat ze de elektromotoren altijd aansluiten op de bestaande motor. Dat is inefficiënt. Al die tandwielen, al die krukassen, alle hydraulica, al die overbrenging zorgt voor een enorm energieverlies, tot een factor twee. Omdat in benzine en andere koolwaterstoffen zoveel energie samengebald zit, vinden we dat niet erg. Een tankvol brengt ons honderden kilometers ver, of de efficiency nu laag is of niet. Een echt alternatief is er niet.

 

Dat alternatief is er dus wel, zegt Arjan Heinen. Het was er eigenlijk al honderd jaar geleden, toen meneer Porsche het idee ontwikkelde de wielen rechtstreeks door een elektromotor –die draait immers rondjes, net als het wiel moet doen- aan te laten drijven. Maar omdat meneer Ford kort daarop met een veel krachtiger verbrandingsmotor kwam –waarbij een ontploffing via zuigers, krukassen, tandwielen, pompjes, kleppen en andere overbrenging wordt omgezet in een roterende beweging- stierf de elektrische auto een vroege dood. Heinen heeft Porsche's idee eigenlijk heruitgevonden en geschikt gemaakt om in bestaande auto's, bussen en andere mobielen te monteren. Zijn e-Traction SM350 bijvoorbeeld is een dubbele elektromotor met een compartiment elektronica er bovenop en koelbuizen er tussendoor. Van buiten gezien is het een simpel en vierkant blok ijzer van pakweg 50 bij 45 centimeter groot en 160 kilogram zwaar. Uit beide zijden van het blok steekt een asje. Die asjes sluit je aan op de voorwielen, de elektronica op het dashboard, stuur en pedalen en hop, de auto rijdt, nu met een efficiëntie van 90%. Het oude motorblok is er dan al uitgetakeld en tot schroot verwerkt.

 

Porsche, zegt Heinen, had niet de materialen voorhanden die ik nu wel heb. Zijn elektromotor kon daarom niet tegen de verbrandingsmotor op. Bovendien was de energiebron lange tijd een probleem. Een elektromotor loopt op elektriciteit. Die elektriciteit wordt opgeslagen in batterijen. Veel accu's hadden de elektrische auto's tot dusver nodig. Dat maakte zulke auto's log en zwaar. De batterijen –of accu's- van nu zijn krachtiger dan die van voorheen. Heinens SM350 –met een vermogen van 36 kilowatt- heeft met een zevenvoudige Nikkelzink batterij van 140 kilogram al een actieradius van vijfentachtig kilometer, bij een snelheid van vijfentachtig kilometer per uur. Harder of verder rijden kan, met meer batterijen. Met een generator die onderweg de batterijen oplaadt kan je zelfs op vakantie met een auto voorzien van TheWheel. Dan rijdt je dus toch op benzine of diesel, alleen veel efficiënter, schoner en stiller. Het is de voorbode van wat er aankomt, met de brandstofcel gevoed door waterstof. Die maakt ook geen gebruik meer van ontploffingen en overbrenging, die levert  meteen elektriciteit. General Motors heeft al zo'n auto van de toekomst ontworpen: de Hy-Wire. Maar dat is weer een concept-car. ''En er zitten nog steeds tandwielen in,'' zegt Heinen.

 

De eerste personenauto die gebruik maakt van TheWheel kan dit voorjaar al op de weg rijden. Heinens bedrijf e-Traction ('moving the future') gaat het Boxtelse centrum voor ecologische technieken De Twaalf Ambachten assisteren bij het ombouwen van gewone auto's tot elektro-auto's met e-Traction SM350. Erg goedkoop zal de ombouw nog niet zijn –ergens rond de tienduizend euro- maar die prijs zal naar verwachting snel dalen. De Twaalf Ambachten mikt op milieubewuste forenzen die niet verder hoeven dan veertig, vijftig kilometer heen en weer en niet harder willen dan honderd kilometer per uur. Zij krijgen daarvoor een auto die nauwelijks onderhoud behoeft en aanmerkelijk goedkoper is in het verbruik. Een volle accu heb je al in vier uur lang de stekker in het stopcontact, tien kilowatt, op daluren: €1,50. Heel stoer zal de auto niet zijn, het blijft een automaat met een beperkte maximale snelheid. Maar, vindt Heinen, hard rijden heeft in het krappe Nederland toch weinig zin meer. Slimmer is kijken naar de toekomst, wanneer verontreinigende voertuigen uit het stedelijk gebied geweerd zullen worden, omdat de uitstoot de Europese richtlijnen overschrijdt. Auto's met TheWheel kunnen dan gewoon doorrijden.

 

Intussen kijkt Heinens e-Traction vooral naar grotere transportbedrijven, die lange termijn-investeringen immers beter aankunnen dan de automobiele particulier. Een Apeldoornse stadsbus van Connexion met een motor van TheWheel maakt al proefrondjes, met steun van energiebedrijf Nuon, busbouwer Berkhof, de provincie Gelderland en de gemeente Apeldoorn. De bus ('the Whisper') is voorzien van de zwaardere SM700 elektromotor (120 kilowatt), die anders dan de SM350 direct in het wiel is verwerkt. Heinen heeft de vaste en bewegende delen van de elektromotor daarbij omgedraaid. De behuizing draait, het centrum staat stil. Het wiel maakt dus deel uit van de motor, de band wordt daaromheen gelegd. De motoren ontvangen hun gelijkstroom vanuit de batterijen. Binnen in TheWheel wordt dit, op aanwijzing van het “gaspedaal”, naar de gewenste hoeveelheid wisselstroom omgezet. Bij remmen stroomt de kinetisch opgewekte energie terug naar de batterijen, zoals ook in hybride auto's al gebeurt. De bus draagt 28 accu's mee in de achterbak, plus een generator om de accu's op te laden. De investering –de bus is ongeveer eenvijfde duurder om te bouwen dan een gewone bus- is in drie jaar terugverdiend, door lager energieverbruik en lagere onderhoudskosten. Voor de gemeente Apeldoorn heeft e-Traction verder een prototype ontwikkeld voor tien shuttle-busjes, die bezoekers van de Julianatoren naar de nieuwe parkeerplaats moeten brengen en vice versa. Het Gelders Landschap heeft al tweeënhalf jaar een watermolen draaien op een TheWheel. Voorts heeft e-Traction een heftruck met een TheWheel vrij gemaakt van hydraulica. Voor de Rotterdamse container terminal ontwikkelt E-Traction een roll on-roll off systeem met vier The Wheel SM700's. Een aantal jeeps van Defensie voorziet E-Traction van twee SM500's op de achterwielen en twee SM350's op de voorwielen. Andere projecten staan op stapel. Heinen heeft zichzelf en zijn tien ingenieurs zes jaar geleden tien jaar de tijd gegeven om TheWheel te doen slagen. Hij is nu halverwege, het begint er op te lijken.

 

kader naast illustratie:

 

Mechanisch gezien is de Apeldoornse stadsbus The Whisper af, zegt e-Traction. De buschauffeurs die momenteel de proefrondjes rijden -met zandzakken in plaats van passagiers- zeiden onder de indruk te zijn van het acceleratievermogen. Gesleuteld wordt door e-Traction nog aan de software die de motoren en subsystemen aanstuurt. Daarna gaat TNO meten hoeveel brandstof de bus precies verbruikt en hoeveel geluid en schadelijke gassen de bus precies uitstoot. Het geluidsniveau zal volgens e-Traction te vergelijken zijn met een goed gesprek. De CO²-uitstoot zal aanzienlijk lager liggen dan bij een normale bus, omdat de generator ten eerste stukken zuiniger is en ten tweede met een constant toerental draait. Het brandstofverbruik zal naar verwachting met meer dan de helft verminderen. Hoewel de bus onafhankelijk is van laadstations – hij kan op zijn generator zo naar Gibraltar rijden- zal The Whisper zijn groene imago verder oppoetsen door zich 's nachts op te laden met groene stroom.

www.e-Traction.com

 

 


naar boven


 

26 jan 2004

 

 

Bewegingsmentor Pam geeft

een schop onder de hol

 

 

De vlotte vrouw van de vlotte man in de boterreclame zegt: ''én hij neem wat vaker de trap!'' Inderdaad loont het in steeds meer opzichten om fit te blijven. Het probleem is, om fit te blijven is beweging nodig en om in beweging te blijven is discipline nodig. Goed nieuws voor mensen die dat laatste ontberen: de personal activity meter (PAM). De Pam meet de bewegingen van de dag en geeft de drager daarmee een schop onder de hol.

 

De Pam werd anderhalf jaar geleden gelanceerd door bedenker Erik Damen en voormalig shorttracker Marc Velzeboer. Kort geleden kwam een verbeterde versie op de markt, waarin een aantal kinderziekten van de eerste lichting Pam's zijn opgelost. Het Pammetje zelf is een ovalen 'rugged' metertje met de omvang van een fors horloge, dat aan een riem of elders rond de heup aan een kledingstuk wordt geclipt. De Pam meet de bewegingen van de drager. Bij bestaande bewegingsmeters of stappentellers gebeurt dat vaak met een kaatsend balletje dat schokken in stappen meet en die omzet in meters en calorieën. De Pam heeft binnenin een buigzaam plaatje kwarts dat bij beweging elektrische spanning genereert, vergelijkbaar met de naald van een ouderwetse grammofoon. Pam zet die spanning om in blokjes langs de zoom van het schermpje, in aantal toenemend naarmate de actuele beweging heftiger is. De bewegingen van de dag samen salderen tot de Pamscore middenop het scherm, en via de druk op een knopje tot de gemiddelde score van de afgelopen week. Via een bijgeleverde kabel en software zendt de Pam de gegevens naar de persoonlijke Pamcoach op het internet. De Pamcoach maakt grafieken, levert ijkpunten en groepsgemiddelden, zet korte- en langetermijndoelen om in doelscores en splitst bewegingen in sport- en gewone beweging.

 

Na anderhalve maand Pamdragen de conclusie: de Pam meet veel, maar niet alle soorten beweging even goed. Een inspannende maar vloeiende beweging als schaatsen zet weinig zoden aan de dijk. Een tuintje omspitten kost het nodige zweet, maar levert weinig punten op. Onder het fietsen kan de Pam nog aan de schoen geclipt, maar zwemmen kan de Pam niet, want hij is niet waterproof. Desalniettemin is het psychologische effect van de Pam groot. Voor hen die fit willen blijven of worden, maar de discipline missen om dat doel te bereiken is de Pam een ware uitkomst. Pam houdt simpel en goed bij of het een luie of actieve dag is. Daarmee houdt Pam de drager scherp. Zijgt die 's avond na een dag zonder veel beweging op de bank neer, dan is een blik op de Pam voldoende om de sportschoenen aan te trekken en dat extra rondje te rennen of zich de volgende ochtend toch ter fiets naar de afspraak te begeven. Een Pamdrager is zich veel bewuster van zijn dagelijkse bewegingspatroon. Inderdaad neemt hij lachend die stomme trap en graag stapt hij op de fiets. Want het vreemde is: allengs gaat alles gemakkelijker en keert het besef terug dat sporten en bewegen en fit worden eigenlijk vrij lekker is.

 

 


naar boven

Misleidt uw stand-by


2 dec 2003

         

 

De step is de revival voorbij

 

 

Thijza Brouwer, stepfanaat en webmaster van autoped.nl, stept 's zomers wedstrijden op een sportstep, met groot voorwiel en stepachterwiel. 's Winters zoeft ze op de stepslee over ijs en sneeuw. Maar de eerste keer dat ze op de ministep –de opvouwbare step met skatewieltjes- reed, ging ze onderuit. Dat wordt niks met die klotedingen, dacht ze, maar het werd een wereldwijde rage. Als Thijza tegenwoordig naar de stad gaat, geeft ze besmuikt toe, neemt ze haar ministepje mee.

 

In het kielzog van de ministep is het een komen en gaan van stepvarianten, van het stickboard –een soort skateboard met stok- tot gemotoriseerde steps, in feite kleine scootertjes. De laatste zijn in toenemende mate een bron van zorg voor politie en justitie, want vaker speelgoed dan transportmiddel en niet altijd even deugdelijk in elkaar gezet. ''Voor motorsteps geldt: onder de zestien, niet goedgekeurd, geen verzekering of geen certificaat: inbeslagname,'' zegt Anton Stigter van het Openbaar Ministerie.  Goedgekeurd zijn slechts drie elektrische stepjes, voorzien van een zadel en vallend onder de snorfietsregels, waar ze inderdaad het meeste van weg hebben. De geraadpleegde fietsenmaker wil ze niet meer verkopen. De batterijen raken vermoeid en steeds sneller leeg, de mensen komen dan terug.

 

De ware step wordt met de voet aangedreven, vandaar de oernaam autoped. Steppen is sowieso erg oer, de wielstep en de stepslee waren de vroegste vervoermiddelen. Steppen is gezond, zegt de fietsenmaker, en kleine steppertjes kunnen eerder dan leeftijdgenootjes fietsen en schaatsen, want hun evenwichtsgevoel is beter ontwikkeld. Ook grote mensen mogen tegenwoordig op de step, om sportieve of congestieredenen. Er zijn nog geestverwanten die in het donker steppen, uit angst bespot te worden, vertelt Thijza Brouwer, maar de acceptatie neemt toe. Logisch, op de step ben je vaak sneller op kantoor, want steppen mag en kan overal. Stadsteppen doe je op de ministep, verkrijgbaar in alle kwaliteiten, maar het lekkerst met luchtbanden. Of op de sidewalker, met grote wielen, alleen is die niet inklapbaar. Sportsteppen doe je op de kickbike –voor tussen de honderd euro voor een imitatie en vierhonderd voor een off the road. Opletten op de plankhoogte, zegt Thijza Brouwer, hoe lager hoe sneller.

 

Voor ongemotoriseerde steps bestaan geen verkeersregels, anders dat ze als voetgangers gelden. Thijza Brouwer vindt dat kleine steps op de stoep moeten en grote steps op het fietspad, de gedragscode van skaters en skeelers daarbij in acht nemend. Volgens Anton Stigter van het OM gaat het met de steps in het verkeer nog steeds goed, via zelfregulatie. ''En als het niet goed gaat hebben we nog altijd ons kapstokartikel 5. Daarin staat dat men zich fatsoenlijk en voorzichtig moet gedragen en geen hinder mag veroorzaken voor andere verkeersdeelnemers.''

 

 

++++++++

 

Nieuwste steptrends: De Trikke en de Easy surf step.

 

De Trikke, spreek uit traik, zijn eigenlijk twee microstepjes die elkaar in twee draaibare kogels treffen bij het voorwiel. Vanwege die kogels is de trikke erg draai- en wendbaar. Op de trikke valt de bestuurder voortdurend vanuit de heup in bochtjes heen en weer, wint daarmee aan snelheid en gaat aldus vooruit. Enige oefening is vereist en een leeg en glad wegdek aanbevolen, maar na drie kwartier oefenen staat een trikker letterlijk op de weg te swingen. Hoewel het werken blijft, is het ontegenzeglijk een lekkere manier van voortbewegen. De echte trikke heeft drie maten in prijs varierend van €159 tot €249. De trikke heeft ook een tweelingbroertje, de freelixx. Met name snowboarders en carvers zeggen veel genoegen aan de grote trikke te beleven. In de halfpipe schijnen de kleine trikkes het vet cool te doen.

 

De Easy Surf Step heeft een wipwap-plankje dat aan weerszijden kettingen rondtrekt, die op hun beurt het achterwiel aandrijven. Heuveltjes zijn onaangenaam, maar op vlak asfalt kan de step een lage fietssnelheid bereiken. Vanwege de korte en monotone wipwapbeweging minder geschikt als duursport. Beter geschikt voor de stad, daar zoeft de step slank en rap door het verkeer heen. Achteruit kan de surfstep helaas niet. Let bij aanschaf op de kwaliteit van de lasnaden. De surfstep (ca €130) is net als de trikke opvouwbaar. Volgens distributeur Peter Degeling wordt het zeker 'een hijpje'. Stepkenner Thijza Brouwer heeft het concept al eens eerder gezien: ''Maar dat is met alle stepvarianten, ze komen en gaan in allerlei vormen.''

 

www.autoped.nl

www.kickbike.nl

www.blauwerk.com

www.trikke.nl

www.holland-bikes.nl

www.motoped.nl

 


naar boven


 

? sept 2003

 

 

 

Aanhanger wordt broeikas

 

Tussen het overdadige caravangeweld op de afgelopen kampeerbeurs viel er eigenlijk maar een enkel creatief  ideetje te ontdekken: de Greenhouse Cocoon en de Greenhouse carport, die de vouwwagen of aanhanger omtoveren tot een broeikasje.

 

Een vouwwagen hoeft niet elf maanden van het jaar ergerlijk in de weg te staan, dacht tentwagenontwerper Bert Holtkamp al twintig jaar geleden, daar is meer mee te doen. Afgelopen winter nam hij voor het eerst de tijd om zijn smeulende idee te realiseren en ontwierp samen met zoon Jelle de Greenhouse Cocoon en de Greenhouse carport.  Beide modellen  behelzen materieel gezien weinig meer dan een wat ruim bemeten plastic garage voor een vouwwagen of een ander soort aanhanger. Maar het idee is van de categorie twee vliegen in een klap: niet langer staat de aanhanger hinderlijk in de weg en ineens staat er een broeikas in de tuin.

 

In de Greenhouse Carport passen vrijwel alle vouwwagens en trouwens ook gewone aanhangers, mits niet al te groot. De carport bestaat uit een frame van tentstokken met daaroverheen een hoge transparante tent met een oppervlakte van 230 bij 150 cm, waar de aanhanger zo onder schuift. Daarmee mag de carport een feit zijn, de bedoeling is dat de aanhanger vervolgens transformeert tot werkblad voor tuiniers. Oleanders, hosta's, olijfbomen en andere winterzachte terrasplanten kunnen er in overwinteren. In het voorjaar kunnen de viooltjes en tomaten er in worden 'voorgetrokken', zoals het vroegtijdig in bloei brengen van gewassen in tuinierstermen heet. De tent is gemaakt van dezelfde plasticsoort als Holtkamp ook voor de ramen van zijn tentwagens gebruikt. Dat is een 'edel' soort plastic, zegt Holtkamp, om de kwaliteit te benadrukken: ''Het bleekt niet, het scheurt niet, en je krijgt ook niet van die krassige streepjes op de plaatsen waar het gevouwen is.''  Opvallend en ook wel mooi is de zachtbruine kleur van het plastic, dat fungeert als uv-filter. Binnenin is het als een zonnebril, en met een paar zonnestralen al flink warm. 's Zomers is de carport in een zak op zolder te bewaren, maar hij kan ook gewoon blijven staan.

 

De Greenhouse Cocoon is bijna driemaal ruimer, maar past vooralsnog alleen op de Cocoon, een van de tentwagens van Holtkamper, omdat het deels gebruik maakt van het frame van die tentwagen. Na het opzetten van de Greenhouse Cocoon resulteert een kas van 460 bij 200 cm, waarvan ongeveer eenderde wordt bezet door de tentwagen en de rest vrij beloopbaar is. De tentwagen zelf fungeert dan -net als bij de carport- als werktafel. De kas is ruim genoeg voor een vrij fanatieke amateur-tuinier en door het ontbreken van glas zeer kinder- en stormveilig. Hij is aan drie zijden open te ritsen en ook de bodem kan er eventueel uitgeritst, om direct in de grond te gaan telen. Beide modellen hebben voldoende ventilatiegaten, zelfs met muggengaas. Holtkamp hoopt dat zijn Greenhouse Cocoon potentiële vouwwagenkopers overhaalt tot het kopen van de echte Cocoon; die koper heeft dan niet alleen een tentwagen, maar ook een broeikasje. Met de toename van mediterrane en tropische terrasplanten in de Nederlandse tuin en de toename van tentwagens op de Europese campings is dat geen slecht idee. Er hoeven trouwens geen planten in te staan, vindt Holtkamp, je kan er ook gewoon lekker in gaan zitten, op een zonnige winterdag, en hem gebruiken als tuinshelter of serre. De greenhouse cocoon is net als de carport in een flinke zak op zolder op te bergen, als de tentwagen weer zijn eigenlijk functie moet vervullen. Zonder de cocoon kan de greenhouse overigens niet blijven staan, zoals de carport dat wel kan.

 

Holtkampers Greenhouses zijn nog niet in een echte winter getest.  Of de broeikassen geschikt zijn om planten te laten overwinteren is daarom onzeker. Een straalkacheltje kan de nachtvorst gemakkelijk uit de kas houden, maar zal de nodige moeite (en energiekosten) hebben met een volwassen vorstperiode. De afsluiting op de grond geschiedt bij de carport met flappen, waardoor er tocht zal ontstaan. De cocoon is met zijn kuipzeil wel helemaal af te dichten. Beide greenhouses zijn overigens nog steeds 'in ontwikkeling', zoals veel Holtkamperontwerpen met hulp van gebruikerscommentaar gewijzigd blijven worden.

De greenhouse carport en greenhouse cocoon kosten respectievelijk € 745 en € 995.

 

www.holtkamper.nl


naar boven


 

1 juli 2003

Tunnels vol (gratis) licht

 

 

Onverbiddelijk zal de grauwe wintertijd aanbreken en de zon nauwelijks nog opkomen. Veel mensen functioneren dan maanden achtereen verre van optimaal; van licht chagrijnig tot geregeld ziek thuis tot gebukt onder een winterslaap. Terwijl de oplossing simpel is: meer licht.

 

Lichttherapie kan eenvoudig door het dagelijks leven geweven worden. Er zijn peertjes (Truelite, rond €25) die zo in de fitting gedraaid een zogenaamd volspectrum licht uitzenden, waarbij een 'kleurechtheid' van 96% wordt geclaimd. Uit onderzoek (van Truelite) blijkt dat werknemers en leerlingen onder zulke lampen beter functioneren. Na werktijd zijn ze bovendien minder moe en op de lange termijn minder vaak ziek.

 

Meer echt daglicht binnenhalen kan ook, bijvoorbeeld  met een lichtkoepel.  Koepels zijn er van een klein en simpel plexiglas koepeltje tot sophisticated schuifdaken die zichzelf kunnen blinderen, openen en sluiten. In serie geschakeld kan zulk daklicht evolueren tot wat producenten graag een lichtstraat of -op zijn bijbels- een lichthof noemen. Voor lagere, niet direct onder het dak gelegen verdiepingen zijn er sinds eind jaren negentig de superramen van serraglaze, waarin flinterdunne vliesjes de zonlichtstralen recht de kamer in buigen. De lichtopbrengst van zo'n serraglaze is volgens de fabrikant een factor drie tot tien groter dan van een gewoon raam, terwijl de doorzichtbaarheid 'grotendeels' gehandhaafd blijft. Helaas heeft serraglaze nog geen vertegenwoordiging in Nederland, is er nog geen voorbeeldproject te bezichtigen en is het superraam dus niet op zijn praktisch functioneren te controleren.

 

Dat kan wel met de lichttunnel, die daglicht boven de dakrand opvangt en door een buis transporteert naar lager gelegen verdiepingen. Lichttunnels zijn sinds hun introductie in de jaren negentig een gestage vlucht aan het nemen. Het concept is vrij simpel; een klein, geribbeld koepeltje op het dak buigt het licht een spiegelende schacht in waardoor het als een stuiterbal naar beneden kaatst om uiteindelijk via een soort plafonnière (de diffuser) verspreid te worden. Meest gangbaar en efficiënt zijn de uit vaste delen opgebouwde tunnels (Solatube, Tru-lite). Marktleider Solatube claimt met de nieuwe spectralight infinity buizen een reflectiewaarde van 99,5% (per kaats), door de toevoeging van geheime polymeren aan het reflectiemateriaal. Concurrent Tru-lite, dat nog op 95% zit, zegt dat het deeltjes zilver door het aluminium mengt. Die percentages moeten op waarde geschat worden; hoe langer de weg naar beneden, hoe vaker dat licht moet kaatsen, hoe zwaarder het verlies weegt.

 

Kenmerkend aan lichttunnellicht is het helderwitte, uniforme licht; overal lijkt evenveel licht te vallen, scherpe schaduwen ontbreken. Dat is enerzijds saai, anderzijds wel zo rustig voor de ogen. Breekt buiten de zon door, dan is dat aan gene zijde van de tunnel toch te merken, zowel aan de verhoogde intensiteit als aan de lichte vergeling van het licht. Valt er regen, dan is dat zachtjes hoorbaar. Door de tunnel naar de hemel kijken gaat niet, vanwege de diffuser onderaan de schacht. Lichttunnels zijn niet alleen efficiënt in intensiteit, ook in kwaliteit. Het kleurechte licht is gezonder dan kunstlicht, claimt Solatube, net als Truelite hierboven: volop positieve effecten op everything from mood and sleep patterns, to sex drive and immune systems.

 

In tegenstelling tot een koepel neemt een lichttunnel relatief weinig ruimte in en kan die verschillende verdiepingen doorboren. Daglicht kan op die manier donkere of geheel afgesloten ruimtes als toiletten, badkamers, gangen en zelfs kelders bereiken. De buis moet zich dan wel -eventueel met knikjes en bochtjes- een weg banen door het huis, wat het ruimtebeslag toch weer doet toenemen. Afhankelijk van seizoen, breedtegraad en lengte van de buis verlicht een kleine buis (diameter van 25 cm) ongeveer drie meter in het vierkant en een grote (53 cm) zes meter. Voor 's avonds en sombere dagen kunnen sommige tunnels uitgebreid worden met een kunstlichtarmatuur, net boven de diffuser. Optioneel is verder een sensor die dat kunstlicht inschakelt wanneer het aantal luxxen tot onder de ARBO-grens zakt. Werkgevers kunnen de lichttunnels in het kader van de EIA (energieinvesteringsaftrek) trouwens voor 55% van de winst aftrekken. Dat is aantrekkelijk, want goedkoop zijn de tunnels niet. Prijzen beginnen rond €450,--, voor een kort stukje basispakket van de dunste buis en eindigen rond €4000,-- voor tien meter van de dikste buis, exclusief montage. Maar dan hoeft het licht nooit meer aan.

 

Erg frivool zijn lichttunnels trouwens niet. Een filter om bij gelegenheden het wat kille licht te verzachten of een prisma om dat licht te bundelen zijn niet verkrijgbaar. Voor meer kunstzinnig gebruik van daglicht moeten we ons wenden tot het Duitse Heliostat en het Zwitserse Heliobus, die superspiegels en spiegelschachten gebruiken  om –net als de oude Egyptenaren- licht naar het duister te brengen. Resultaat zijn de prachtigste lichtzuilen en lichtpilaren. Maar dan hebben we het over projecten, niet meer over producten.

 

 

www.solatube.nl

www.tru-lite.com

www.serraglaze.redbus.co.uk

www.naturalite.nl

www.heliobus.com

www.bomin-solar.de

 


naar boven


 

2 juni 2003

 

Zonnekracht op reis

 

 

Voorzien van mobieltjes, discmannen en adere handhelds hebben we bijna geen thuis meer nodig. Wel een serie opladers en af en toe een stopcontact. Is er geen stopcontact , dan zijn er draagbare zonnepaneeltjes. Doen die het wel?

 

Om zonne-energie om te zetten in zwakstroom komen er steeds meer draagbare zonnepaneeltjes op de markt. Drie van deze setjes zijn een aantal weken aan een praktijkproef onderworpen. Test mag het niet heten; volt- noch amperemetertjes noch laboratoriumomstandigheden zijn er aan te pas gekomen. Wel waren er mobiele telefoons, een memorecorder, een oplaadbare zaklamp, een laptop en een wereldontvangertje voorhanden. Verder was het een stralend voorjaar. De conclusie mag hier alvast luiden dat de paneeltjes leuk en nuttig zijn, maar het geregeld laten afweten. Mag de apparatuur niet falen, dan zullen toch de reservebatterijen mee op reis moeten.

 

De drie geteste setjes (I-sun uit Canada, Scotty uit Duitsland, en een naamloos paneeltje van het Chinese EverStep) bestaan allen uit een zonnepaneeltje, vergezeld van een hele rits plugjes, snoertjes en verloopstekkertjes. De I-sun (rond €90, --) is van de drie het grootst. Opgevouwen in wat lijkt op een klein backgammonkistje zit 195 cm2 aan polykristallijne zonnecelletjes. De Everstep (€17,50) en de Scotty (rond €60,--) zijn met hun paneeloppervlak van respectievelijk 95cm2 en 30cm2 amorfe zonnecellen een stuk kleiner. Alle drie de setjes kunnen batterijen opladen, zodat ze ook na zonsondergang hun nut bewijzen. De Scotty heeft een ingebouwde batterijoplader voor twee penlites. De Everstep laadt een vierkante 9volts batterij op en via een meegeleverd los huisje nog twee penlites. De I-sun kan gekoppeld worden aan de Battpak (los verkrijgbaar voor rond €40,--), waarin ruimte is voor wel tien penlites. Het Battpak kan overigens ook opgeladen worden via het stopkontakt of de autoaansteker, wat het ding erg veelzijdig maakt.

 

Dan het gebruik; alle drie panelen bleken in staat een memorecorder (3volt) te voeden, ook achter dubbelglas. De hoek naar de zon was daarbij duidelijk van invloed op de afspeelsnelheid van het recordertje, net als het wolkje voor de zon. Alle drie de paneeltjes waren ook in staat de wereldontvanger (6volt) te voeden, tenminste in de volle zon. Op de bewolkte dag of achter het dubbele glas hield alleen de I-sun dit vol. Educatief was ook het opladen van de oplaadbare zaklamp. Twee uur volle zon overdag kwam overeen met een kwartiertje licht in het donker.

 

De I-sun was als enige in staat de dode laptop (19volt, 1.8 amp) te doen opstarten en de aanhef van dit stuk te produceren, dat middels een volgend wolkje abrupt van het scherm verdween. Er kunnen meerdere I-suns aan elkaar worden gekoppeld om dit probleem te verhelpen, maar dan vangt de koe toch een beetje de haas. De totale energieopbrengst is trouwens niet het grootste probleem van het draagbare zonnepaneel. Plugjes, snoertjes en verschillende voltages zijn een even groot probleem. Dat was vooral merkbaar bij het opladen van de mobiele telefoons. Alleen de Scotty slaagde er in de nieuwe Nokia (7210) op te laden; met een middagje zon deed die weer anderhalf uur zijn werk. De andere paneeltjes leverden een dusdanig voltage dat slechts de boodschap 'laadt niet op' op het scherm piepte. Op de andere mobieltjes, een anderhalf jaar oude Ericsson en een hele oude Bosch, paste geen enkele van de standaardplugjes (aangepaste plugjes zijn soms verkrijgbaar). Overigens was het ook oppassen met de plussen en de minnen; die moesten niettegenstaande de handleiding geregeld omgedraaid om de verschillende handhelds aan de praat te krijgen of niet te laten kortsluiten.

 

Een draagbaar zonnepaneeltje is leuk. De energie is gratis en gezeul met batterijen en opladers is niet meer nodig, zolang de handhelds niet levensreddend hoeven te zijn. De I-sun is het krachtigst en vergezeld van battpak veelzijdig, reden waarom de I-sun veel gelauwerd is.  Maar de I-sun is ook duur en met oplader erbij wat groot en zwaar voor een rugzakreis. Beter geschikt voor een autoreis.

De Scotty oogst minder energie, maar is veel handzamer. Hij kan aan de broekriem of achterop de rugzak geclipt de batterijen overdag opladen voor later gebruik. Die leveren genoeg stroom om 's avonds nog even te bellen of de discman aan te drijven. Geschikt voor een rugzakreis.

De Everstep is verreweg de goedkoopste van de drie en levert de minste stroom. Wel was hij als enige in staat om ook onder een gloeilamp de wereldontvanger van genoeg stroom te voorzien. Geschikt voor als de handhelds er puur voor het aanvullende plezier zijn.

 

Neem bij aanschaf vooral al uw handhelds mee om er de juiste pluggen bij te zoeken.

 

www.fraxin.nl

www.icpglobal.com

www.solarc.de

www.everstep.com.hk

 

 


naar boven


 

22 april 2003

 

Plantaardig isoleren

 

 

Met wol, vlas, hennep, kurk, cellulose en schelpen kan een huis net zo goed of zelfs beter worden geïsoleerd, is de boodschap van de verenigde producenten van vernieuwbare isolatiematerialen. Niet langer het groene imago van hun product moet de boventoon vieren, maar de zakelijke overtuiging dat gezond en duurzaam economische winst oplevert.

 

Wouter Kroon verkoopt wol. Niet als textiel, maar als isolatiemateriaal. Soms komt Kroon zelf de rollen schapenwol op de bouwplaats brengen. Dan begint steevast het gemekker: ''Mèhèhèhè. Zitten er  nog poten aan? Maar als ze klaar zijn is er de bewondering, want wol is zacht, ook voor bouwvakkershanden.'' Belangrijker dan de aaibaarheidsfactor is volgens Kroon de wereldwijde 'herontdekking' van wol als waardevol isolatiemateriaal. Hij liet afgelopen zomer zijn buitenhuisje in het Franse departement Aveyron van wollen isolatie voorzien. De bouwvakkers constateerden dat zijn zoldertje veel koeler was dan de zolders die ze isoleren met gangbare isolatiematerialen. De plaatselijke leverancier heeft wol inmiddels in zijn assortiment opgenomen.

 

Naast wolverkoper is Kroon woordvoerder van de vereniging van vernieuwbare isolatiematerialen (VVI). Vernieuwbare stoffen zijn grondstoffen die zich binnen een eeuw kunnen vernieuwen en daardoor niet uitputbaar zijn zoals fossiele grondstoffen. Bij de VVI gaat het om plantaardige producten als vlas, hennep, kokos, kurk, cellulose of het dierlijke schapenwol. Daar kan je hele goede isolatiematerialen van maken, zegt Kroon, die namens de VVI zachtjes aan de weg timmert om de producten niet als groen en duurzaam, maar vooral als economisch voordelig 'weg te zetten'. De gedachte is: in aanschaf is een rol vlaswol misschien wel eenderde duurder dan steenwol, een rol schapenwol zelfs ruim tweemaal zo duur. Maar wordt rekening gehouden met moeilijk berekenbare waarden als binnenklimaat, gezondheid, stortingskosten, afval en ziekteverzuim, dan schuiven de kosten naar elkaar toe. En met de aanscherping van de milieueisen zullen ze in de toekomst elkaar alleen nog maar dichter naderen, voorspelt Kroon.

 

Met TNO-tests wordt het al te groene imago van de VVI-producten ook in Nederland langzaam afgeschud. Wol, vlas en hennep scoren in de tabellen op thermische zowel als geluidsisolatie vergelijkbaar met gangbare minerale wollen en chemische schuimen. Opvallend is dat ze vaak beter bestand zijn tegen vocht en veelal een aanzienlijk hogere warmteopslagcapaciteit hebben; warmte dringt er trager doorheen, waardoor het binnenshuis langer koel blijft. Mechanische klimaatbeheersers als een airconditioning zijn minder snel nodig. Tegelijk worden productie en marketing een stuk zakelijker aangepakt dan vroeger. Een voorbeeld daarvan is het Oisterwijkse Isovlas, opgericht door de 72-jarige Cees Opstal –rijk geworden met de productie van Opstallan polyurethaan prefab isolatie-elementen, de bekende gele schuimblokken.

 

Grondstof voor Opstals nieuwe fabriek is vlas, een ielig plantje met een violette akkerbloempje. Vlas vraagt weinig van de bodem, heeft niet of nauwelijks pesticiden nodig en wordt al achthonderd eeuwen verbouwd voor de productie van lijnzaad (voor lijnolieproducten als verf en linoleum) en de stevige lange vezels (voor linnen). Van de korte vezels -eigenlijk een restproduct- wordt vlaswol gemaakt. De vlasoogst van 2002 staat in grote, zware balen opgestapeld in de fabriekshal van Isovlas. Machines kammen de balen uit elkaar, waarna de vezels een machine verder in dunne vliesjes worden geweven. Een laatste machine plakt de vliesjes luchtig op elkaar en snijdt ze in keurige vlaswollen matten. De harige matten lijken in alles op steenwol, alleen zijn ze donkerder van kleur en geuren ze lichtjes naar hoogzomer. Voor de bouwvakker en doehetzelver prettig om te weten is dat de vezels zachter zijn dan vezels van steen- en vooral glaswol, die zonder beschermende kelding jeuk en irritatie veroorzaken.

 

Honderdduizend vierkante meter Isovlas is afgelopen jaar gemaakt. Dat zal nog geen procent zijn van de totale isolatiemarkt, schat directeur Rogier van Mensvoort (29), maar de marktperspectieven zijn goed. Isovlas is al druk doende met de bouw van een tweede loods, hoewel het moeilijk opboksen blijft tegen de 'grote mineralewoljongens'. Van Mensvoort doelt daarmee op de fabrikanten van glas- en steenwol, die de kwaliteiten van VVI-producten als vlaswol regelmatig onderuit proberen te halen. Lastig is ook dat vlaswol zo'n twintig tot dertig procent duurder is. Grote afnemers heeft Isovlas daarom nog niet. Vooralsnog wordt gemikt op de kleine aannemer en de doe-het-zelver, die kijken niet op een dubbeltje, zegt Van Mensvoort. Om de concurrentie af te troeven –vlaswol wordt niet alleen door Isovlas gemaakt- hebben Van Mensvoort en Opstal de synthetische toevoegingen die de vezels aan elkaar lijmen en brandwerend maken, vervangen door geheime zetmeelachtige bindmiddelen. Isovlas is daardoor het enige vlasproduct dat honderd procent plantaardig is.

 

De rijksgebouwendienst hanteert sinds enige jaren de milieu-index greencalc, die naast zichtbare ook veel onzichtbare milieukosten berekent. Openbare gebouwen worden daarom al regelmatig voorzien van hernieuwbare isolatiematerialen. De particuliere sector is moeilijker te overtuigen, heeft VVI-woordvoeder Kroon ondervonden: ''Daar leg ik de nadruk op de bouwfysische eigenschappen van onze producten. Het werken met onze producten is prettiger. Maar ook de gebruikswaarde is hoger. Vroeger werd maar een enkele eis aan isolatiemateriaal gesteld: kou buiten, warmte binnen. Nu tellen ook andere eigenschappen. In onze producten zitten weinig of geen synthetische toevoegingen, die kunnen dus ook niet ontsnappen. Ze zijn dampopen; ze nemen vocht op en staan het weer af. Dat schept een gezond binnenklimaat, wat weer tot uitdrukking kan komen in ziekteverzuim en arbeidsproductiviteit.'' Dat is in de VS al bewezen, stelt Kroon, daar zijn ze al veel verder.

 

Ooit was Kroon werkzaam als therapeut in de ARBO-branche. Hij herinnert zich nog de komst van het sick-building syndrome, waarbij schadelijke stoffen in slecht geventileerde ruimtes zorgden voor een scala aan klachten bij werknemers.''Het duurt jaren voordat zulk soort klachten onderkend wordt,'' zegt Kroon, die wijst op het vermogen van wol om juist die schadelijke stoffen te binden. Maar, waarschuwt Kroon, kijk uit voor al te snelle oplossingen. ''Je moet vernieuwbare isolatiematerialen niet per product bekijken, maar als onderdeel van het totale pakket aan bouwmaterialen. Dampopen isolatiemateriaal heeft weinig zin als het op dampdichte folie wordt aangebracht.'' Kroon ziet intussen met enig genoegen de resultaten van het gebruik van vernieuwbare isolatiematerialen in voorbeeldprojecten loskomen: ''Langzaam dringt het door dat onze producten een pluswaarde hebben in vergelijking met gangbare isolatiematerialen.''

www.verantwoordisoleren.nl

www.isovlas.nl

www.doscha.nl

www.nibe.info

 

KADER:

Van vlas, hennep, kokos, en wol kunnen isolatiematten en rollen gemaakt worden, voor de isolatie van muren en daken. Voor tussenvloeren wordt van dezelfde stoffen een dunne mat geperst, die vooral dient als akoestische isolatie. Kurk en houtvezelplaten worden gebruikt waar het isolatiemateriaal 'drukvast' en beloopbaar moet zijn. Cellulose wordt als vlokken oud papier in de spouw gespoten, of verwerkt in prefab elementen. Gewassen schelpen zorgen in de kruipruimte onder het huis voor isolatie en een goede vochthuishouding. Alle VVI-grondstoffen hebben hun specifieke kwaliteiten. Zo bindt wol giftige stoffen uit de lucht en kunnen zowel vlas als wol tot 20% van hun eigen gewicht aan vocht opnemen.

 

 

Het onderzoeksinstituut NIBE heeft de verborgen milieukosten van de genoemde producten nauwkeurig gemeten. De resultaten staan in nevenstaande grafiek afgebeeld, afgezet tegen de bouwkosten (gegevens geleverd door Archidat BV, zie ook www. bouwkosten-online.nl)

 

(Bijschrift grafiek:)

Milieuclassificatie van isolatiematerialen toegepast als hellend dakisolatie uit het Basiswerk Duurzaam & Gezond Bouwen.

Hoe lager de staaf des te milieuvriendelijker het product.

 

 


naar boven


 

 

15 april 2003

 

 

De  Aanhangfietsklem

 

 

Om kinderen te vervoeren is er de auto. Helaas wordt de auto wegens congestie almaar trager en duurder. Vaak is het slimmer om met de fiets te gaan. Kinderen kunnen vrij lang en veilig bij de ouder voor- en achterop de gewone fiets, op het bakkersrekje, in de bak van de bakfiets, op de familytandem of in het fietskarretje. Maar op een dag zijn de kinderen te groot en zullen ze zelf op de fiets moeten. Met een kind naast of achter zich door het verkeer slalommen is een van de minst prettige ervaringen van de moderne ouder. Overal zijn de prachtigste dingen en het afgeleide fietsertje slingert vervaarlijk heen en weer. Het gevaar loert intussen van alle kanten, de angstig achteromkijkende ouder maakt het er vaak niet veiliger op.

 

Voor die ouder is er sinds een jaar of zeven de aanhangfiets. De aanhangfiets is een voorwielloos kinderfietsje dat aan de ouderfiets wordt gekoppeld, zodat een kort treintje ontstaat en het kind onmogelijk over de weg kan uitwaaieren. De bewegingen van het aanhangfietsje ondermijnen de stabiliteit van de ouderfiets enigszins, maar dat went snel. De ouder leert paaltjes en bochten ruim te nemen, want de aanhangfiets neemt die een stukje korter. De ouder dient verder rekening te houden met te korte vluchtheuveltjes, de aanhangfiets staat dan nog op het wegdek. Maar verder is een aanhangfiets een groot genoegen. De ouder kan gerust en gezwind naar de plaats van bestemming, het kind raast veilig door het verkeer. Het kind heeft het idee de fiets mee voort te bewegen, wat feitelijk ook zo is. Houdt het kind de benen stil, dan scheelt dat de ouder al snel een versnelling.

 

Er zijn verschillende soorten aanhangfietsen. Voor de sportieve wereld- en vakantiefietsers is er de Burley Piccolo. Dat is een voortreffelijke, maar dure (€600,-- ) aanhangfiets met vele accessoires. Gelijksoortig maar minder duur is de Add-bike (€400, --), die net als de Piccolo aan het bijgeleverde speciale achterrek van de ouderfiets wordt gekoppeld. Voordeel van het Add-Bike-achterrekje is dat er nog een zitje voor het tweede kind op kan. Bij de Burley past dat zitje niet meer, wel kunnen er nog zijtassen aan. Dat kan ook bij de overige aanhangfietsjes (fun-trailer, slipstream, nishiki; allen rond de €300), die niet aan het achterrek, maar aan de zadelpen van de ouderfiets gehangen worden. Voor kleine ouders is deze koppeling overigens niet ideaal, want het zadel moet ongeveer een centimeter of tien omhoog. Een ander nadeel van dit systeem is dat door wrijving geleidelijk speling ontstaat in het koppelingsmechanisme, wat de aanhangfiets enigszins wankel maakt. De keurmeesters van de Fietsersbond concludeerden daarom vorig jaar eenduidig in het voordeel van de Piccolo en de Add-Bike. Alle aanhangfietsen kunnen overigens met accessoires omhangen worden en de meeste zijn te voorzien van versnellingen, wat vooral voor de sportievere fietser geen overbodige luxe is. Er zijn verder dubbele aanhangfietsjes (met twee zadels) en volwassen aanhangfietsen (met twee achterwielen), voor gehandicapten.

 

Maar er is meer. Het grote nadeel van de aanhangfiets is dat hij niet zonder ouderfiets kan, het aanhangertje heeft immers geen voorwiel. Het kind zal niet fietsen als de ouder geen zin heeft. Voor dat probleem bestond reeds de Trailgator (€115,--), een lange stang die aan de zadelpen van de ouderfiets gemonteerd wordt en het voorwiel van een gewoon kinderfietsje optilt.  Sinds kort is er ook de Follow-Me (€229,--). De Follow-me is een inklapbare stalen klem die de achteras van de ouderfiets verbindt met het voorwiel en de trapas van welk kinderfietsje dan ook. Met de Follow-me maakt de ouder een aanhangfiets van het kinderfietsje op het moment dat de kinderbeentjes niet meer willen of het verkeer te druk wordt. De Follow-me is stabieler en kan grotere kinderfietsjes aan dan de trailgator, die dan gaat schuinhangen. De Follow-me wordt wankel vanaf kinderen die de 20-inchfiets ontgroeid zijn, maar die zijn dan ook groot genoeg om zelf te fietsen.

De montage van de Follow-me is met goed gereedschap eenvoudig te volbrengen. De ouderfiets krijgt speciale bouten, de klem wordt daarop geschroefd en tilt het voorwieltje van de kinderfiets van de grond. Nabij de trapas van het kinderfietsje komt een beugel waarin de klem slim op slot scharniert. De klem past op alle fietsen, behalve die met een ouderwetse versnellingsnaaf.

Het panel proefkinderen oordeelde unaniem positief over de Follow-me, net als hun vader, die helaas wel een stukje van zijn achterspatbord moest afzagen omdat dat klem kwam te zitten tussen klem en wiel. Verder moet aangetekend dat een voorwielloos aanhangfietsje aanmerkelijk lichter fietst. De algemene conclusie is  dan ook dat de aanhangklem geschikt is voor diegene die een aanhangfiets nu en dan nodig hebben, maar dat regelmatige en sportieve gebruikers beter investeren in een echte aanhangfiets. 

 

www.fietsersbond.nl

www.wimkok.nl

www.burley.com

www.Follow Me-tandem.com

www.trail-gator.com

 


naar boven


 

 

3 mrt 2003

 

Een muur van parelmoer

 

 

Twee soorten klanten heeft Carl Giskes, leemverkoper: de ecologische klant, wars van kunststof en chemicaliën en de artistieke klant, die gaat voor de kunstzinnige uitstraling en het boetseren van muren met nisjes en gewelven. Vooral de laatste categorie is hard in omvang aan het toenemen, zegt Giskes, want leem is hot. Zo zond hij onlangs een pallet met zakjes leemstuc de oceaan over naar het huis in aanbouw van filmster Bradd Pitt. Volgende week moet Giskes naar Berlijn, waar hij de tuinen van de stedelijke moskee helpt aanleggen. Terwijl hij nog maar net terug is van het geven van workshops in Marakesh, Marokko, over het gebruik van Tadelakt: een oeroude badkamerplamuur.

 

Wie in leem woont bespaart op dokterskosten, zegt Giskes, want leem is puur natuur zonder toevoegingen.Leem is een mengsel van zand –voor de hardheid- en klei –voor de hechting. Buiten kijf vanwege vele onderzoeken staat dat leem de luchtkwaliteit binnenshuis verbetert. Leem zuigt overtollig luchtvocht als een spons in natte tijden op om het in droge perioden langzaam weer af te staan. Leem dempt geluid en tempert schommelingen in temperatuur. Leem doodt schimmels en heeft een zachte, natuurlijke uitstraling. Anderzijds is leem kwetsbaar. Wantrouwenden menen dat bouwen met leem in nat Nederland vragen is om ellende; het zou niet slijtvast zijn en in aanraking met water wordt het gewoon weer papperige modder. Onzin, zegt Giskes, zolang je maar goed bouwt.

Nu zijn er vele soorten leem. Ten eerste moet het gebruik van leem buitenshuis worden onderscheiden van de leemlaag binnenshuis. De wereld staat vol met lemen huizen, van het eenvoudige Afrikaanse hutje tot de monumentale moskee van Djenné tot de lemen villa's in Jemen tot het vakwerkhuis in Limburg, allemaal van leem. Ook in het hier en nu worden steeds meer huizen en kantoren zonder probleem uit leem opgetrokken. Alleen: is de buitenmuur van leem, dan dient het dak erboven voorzien te worden van overstek. Leem mag nat worden, zolang het maar kan drogen en regenwater er niet langs stróómt.

 

Toch vindt de huidige leemhausse met name binnenshuis plaats. Een groeiend spectrum aan producten staat de consument daarvoor ter beschikking. Er is tegenwoordig zelfs leemverf, maar die ontbeert de zo geprezen bouwfysische eigenschappen van leem. Om die eigenschappen optimaal te benutten, kan het best een dikke laag basisleem worden aangebracht. Basisleem ziet er net zo bruin uit als het klinkt en wordt gewonnen in binnenlandse rivierbeddingen. Het wordt gemengd met stro, houtsnippers of hennep, ter verharding wordt wei of bier toegevoegd. Basisleem wordt geleverd in 25kg-zakjes of bigbags (1250 kg, vanaf € 4,-- per vierkante meter per laag van een centimeter) en kan eigenhandig in een of twee lagen (vertinnen en uitrapen) op de muur worden gesmeerd, zonodig na het aanbrengen van een primer op de niet hechtende ondergrond en jute (of rietmatten bij plafonds, en grote muurloze stukken) voor het wapenen van gaten en kieren. Ideaal is leem in combinatie met een slangenstelsel waar de HR-ketel lauwwarm water doorheen pompt: de warmtemuur.

Sommigen vinden de kleiige groffe basislemen muur al mooi, strak en hard genoeg, maar meestal komt er een laagje zandige leemfinish op, ter verfraaiing en versteviging. Leemfinish (rond € 5,- per vierkante meter per stuclaag van maximaal 3 mm) kan en wordt steeds vaker ook zonder basisleem op de bestaande stuclaag gesmeerd. Het wordt geleverd in 25kg-zakjes poeder, die gemengd met water worden aangebracht zoals gewone stucpleisters. Het arsenaal aan kleuren en soorten is de laatste jaren enorm uitgebreid, met spannende namen als Cervantes-Terra (Topleem) Iquitos-groen of Djenné-rood (Tierrafino). De laatste komt niet uit Mali, maar uit de buurt van Kassel, Duitsland. Waar precies wil Giskes niet zeggen, wel dat het op de muur komt zoals het uit de grond is gehaald, zonder pigment of synthetische toevoegingen. De kleuren zijn bijgevolg uniek, maar niet onuitputtelijk, zodat het devies luidt: houdt een beetje over voor reparaties (opgedroogde leem verpulveren en weer aanmaken met water). Kwetsbare plekken kunnen ter versteviging worden nagestreken met fix, een soort behangplaksel. Voor de speciale effecten bestaan er verder toevoegingen als parelmoerzand en zwarte glimmer, waarmee de muur gaat glimmen en schitteren. Met Tadelakt –een verpulverde Marokkaanse kalksteen- kan voorts de badkamer worden omgetoverd tot Hammam.

Zelf leemstuken is mogelijk, maar moeilijk. Stuken met leem is veel gezonder, maar gewichtelijk zwaarder dan met gewone stuc. Anderzijds werkt leem niet zo jachtig, omdat het niet snel uitdroogt. Aan te raden is eerst een stukje te proberen, ergens in een weinig bezochte bovenkamer. Is het resultaat niet strak genoeg of is er gewoon geen zin, dan zijn er nog altijd de ervaren leemstukadoors, bijvoorbeeld van leemstuc.nl. Die vertinnen, uitrapen en stuken uw muren een stuk sneller, strakker en schoner.

 

www.tierrafino.nl

www.leemstuc.nl

www.topleem.nl

www.euroleem.nl

 


naar boven


 

 

 

13 jan 2003

Gelift Landschap

 

 

De daken van Nederland vergroenen. Vooral op de wat ambitieuzere kantoor- en bedrijfspanden liggen tegenwoordig veldjes die doen denken aan bergweide, toendra of steppe, vanwege de korte begroeiing van kruiden, lage grassen en vooral rotsplantjes in warme kleurschakeringen die gaande het jaar verschieten. Zo'n vegetatiedak versluiert de verstening van Nederland door de bebouwing deels aan het oog te onttrekken; dat oog ziet niet louter beton en glas, maar een opgetild landschap met een gebouw eronder. De voordelen van een vegetatiedak zijn niet alleen van esthetische aard, een groen dak dempt ook geluid en temperatuurschommelingen. Goed om te weten is voorts dat het –mits goed aangelegd- de levensduur van uw dakbedekking verlengt.

Het is niet heel erg moeilijk een stuk dak om te toveren in extra tuin, wel is wat handigheid geboden. Zomaar wat aarde en vetplantjes op een willekeurig dak strooien is een recept voor verstopping, verotting en lekkages, benadrukt Kees Jan Hobo van Ekogras in Zaltbommel. Vijftien jaar geleden leverde Hobo als eerste in Nederland een grasdak, om al snel over te schakelen op sedum (vetplantjes) en kruidachtigen, want grasdaken zijn eigenlijk te zwaar. Op een steenworp afstand van de Marinus Nijhoffbrug ligt zijn sedumkwekerij mooi te zijn in de late herfstzon, met rotsplantjes in groen, oranje, geel, bruin en alle nuances daartussenin. Ekogras' gehele productie van tweeduizend vierkante meter was vorig jaar amper toereikend, omdat steeds meer architecten daken of dakdelen van woonhuizen, kantoren en bedrijven laten bedekken met vegetatie.

Ekogras is de enige in de branche die levert aan particulieren en doe-het-zelvers, ongeveer tien procent van zijn rotsplantjes gaat daarheen. Hobo stelt strenge voorwaarden aan zijn cliëntèle, ten eerste wat betreft de dakconstructie. Die moet stevig genoeg zijn om het vegetatiedak te dragen, want de lichtste versie weegt in verzadigde vorm al zestig kg per vierkante meter. Verder mag de helling van het verkozen dak(deel) niet groter zijn dan 50° en moet het dak voorzien worden van een nauwkeurig aangebrachte laag ondoorwortelbaar EPDM-rubber. Langs de dakrand komt een strookje grind met daarin verstopt een drainagebuis. Het wordt allemaal pasklaar geleverd door Ekogras, na het indienen van een schets van uw dak.

Vervolgens kan de juiste biotoop voor de vegetatie geschapen worden. Die vegetatie is uitzonderlijk taai, mits het toegang heeft tot lucht, en nu en dan wat voeding en water. Om tijden van droogte te doorstaan komt op het rubber eerst een viltige polypropeen deken te liggen. Die zuigt regenbuien als een spons naar binnen, om het daar te bufferen en mondjesmaat weer af te geven. Voor de voeding en beluchting komt op de deken een laag kleigranulaat. Is de helling van het dak groter dan 25°, dan moeten eerst daktrays aangebracht worden: een soort kunststof vakkenstelsel waarvan de schotjes het naar beneden rimpelen van de vegetatie voorkomen. Overigens stijgt het gewicht van een vegetatiedak -volgens het principe hoe steiler, hoe steviger, hoe zwaarder- met het hellingspercentage mee. Bij 25° ligt het (verzadigde) gewicht al op 80 kg per vierkante meter.

Is de bodem gereed, kan eindelijk de vegetatie er op. Het eenvoudigst is de sedumroll. De wortels van de plantjes zitten verankerd in eenzelfde propyleenmat, die over het granulaat heen wordt gerold. Nadeel van de sedumroll is de beperktere keus, het is een vaste mix van een kleine tien sedumsoorten. Meer variatie en duurzaamheid –de plantjes wortelen dieper- krijgt u door losse plantjes te kopen en die verspreid over het dak te plaatsen. Ze verspreiden zichzelf verder, met 25 plantjes per vierkante meter raakt het dak in een enkel seizoen al voor minimaal driekwart bedekt. Door zorgvuldig kiezen biedt het dak steeds een ander beeld en staat het een groot deel van het jaar in bloei, telkens een ander plantje. In koude, natte tijden steken mossen de kop op, maar die zijn ook niet lelijk en verdrogen met de komst van prettiger weer. Met grassen en kruidachtigen als lavendel, tijm en vaste planten als geraniums kan nog meer variatie in kleur en hoogte worden verkregen, tot een complete bewandelbare daktuin aan toe, maar dan praten we over intensieve begroeiing. Ook het extensieve dak vergt trouwens enig onderhoud, jaarlijks moet onkruid en blad verwijderd en een dun laagje droge organische mest gestrooid.

Een doe-het-zelfpakket is onder de pakkende naam 'hobbygroen' verkrijgbaar voor ongeveer duizend euro voor een dakje van 3 bij 5 meter. Overigens is een dak niet noodzakelijk voor een sedumtuintje, het geheel kan ook gewoon op de grond of op (en als alternatief voor) de stenen tuin worden aangebracht. Dan krijgt u een uitermate onderhoudsvriendelijk tuintje dat het aanzien beter waard is.

 

www.ekogras.nl

http://www.ipdubo.nl/groendak/

 

 


naar boven


 

24 dec 2002

De Nieuwe Poepdoos

 

 

Menigeen heeft wel eens op een waterloos toilet gezeten, ver weg op vakantie, of gewoon vroeger. Soms is het een plank met een gat erin, vlak boven een stinkende diepte. Soms is het in de camper, boven een koffer. Soms is het een composttoilet, waarin urine en fecaliën zich mengen met snippers hout en composteren tot vruchtbare mest. Maar bijna altijd is het een toiletbezoek dat met gezonde tegenzin en in gesmoord gegiechel wordt afgelegd. Want doortrekken is er niet bij, de poep blijft achter. En die poep stinkt.

 

Dat is niet langer zo met het paper leaf toilet, claimt bedenker Sietz Leeflang. Leeflang strijdt met zijn 'centrum voor ecologische technieken' De Twaalf Ambachten al een kwart eeuw voor een schoner en simpeler wereld. Het energie- en waterverslindende wc- en rioolsysteem is hem een doorn in het oog. Jarenlang studeerde hij op de perfecte composttoilet, om telkens weer te moeten constateren dat er in zo'n kwetsbaar systeem onherroepelijk een moment komt dat het misgaat en stank en wolken vliegjes het toilet bevolken.

 

Het was bij toeval dat Leeflang stuitte op een nieuw idee: die wc moet niet composteren, dat kan later wel. Zo werd het doodsimpele paper leaf toilet geboren: een emmer met daarin een van zetmeel gemaakte zak, van onderen geperforeerd. Urine wordt via die gaatjes en een kraantje afgevoerd, naar riool of nog beter: naar helofytenfilter. De poep blijft achter in de zak. Door na elk toiletbezoek het resultaat af te dekken met een laagje papier en lichtjes aan te drukken met de bijgeleverde presse-papier, een wat fors uitgevallen pureestamper, blijft de massa min of meer afgesloten. Het proces van gisten, rotten en composteren staat stil, stank is er niet meer bij. Onderin de emmer ligt nog wel een laagje schelpengrit, dat fosfaten uit de urine aan zich bindt. Halsstarigge kwade luchtjes verdwijnen via een ventilatortje en luchtkoker naar buiten. Om de emmer heen zit nog een polyester ombouw, zo vormgegeven dat het gft-toilet aan een normale wc doet denken.

 

Zijn zak en emmer vol, dan kan de zak de groenbak in, vandaar de meer gangbare naam voor het paperleaftoilet: de gft-toilet. De tot een soort papier-maché gevormde massa poep met papier is ideaal voor de compostfabrieken, zegt Leeflang, die verwijst naar het vooruitstrevende composteerbedrijf Orgaworld. Orgaworld heeft grote belangstelling voor de door het gft-toilet geproduceerde menselijke mest of 'humanure'. Het is een welkome grondstof voor de productie van Orgapower Biostimulatoren, een gespecialiseerd compostpreparaat voor de duurzame landbouw.

 

Dat het gft-toilet bruikbaar en handig is op plaatsen die niet op het rioolnet zijn aangesloten – buitenlandse vakantiehuisjes, woonschepen- ligt voor de hand. Maar Leeflang wil het gft-toilet ook de stad in, om een alternatief te bieden voor het zijns inziens zinloze rioolsysteem.(''We gooien dingen weg die geld opbrengen, terwijl het weggooien handenvol geld kost''). Een eerste stap daartoe wordt nu gezet in het voormalige meisjeslyceum en latere HBS aan de Haagse Waldeck Pyrmontkade. Het monumentale gebouw is onlangs verkocht aan woonvereniging De Blauwe Aanslag. De leden verbouwen het enorme pand tot een dertigtal woon- en werkeenheden. Gekozen is voor de installatie van meerdere gft-toiletten, nadat een enkel exemplaar langdurig en tot tevredenheid is getest.  Huidig gebruiker Margreet Blaak moest er wel aan wennen, aan het uitvouwen van de afdekpapiertjes, aan het zorgvuldige aanstampen. Ook de zwaai naar het doortrekkoord bleef er nog lang in. En de angst dat het toch gaat stinken, die bleef nog een tijdje. Maar het gebeurde niet. Hoogstens komt wat muffe lucht vrij bij het legen van de emmer, wat gemiddeld na zo'n vijftig toiletgangen zal moeten gebeuren. Tevredenheid is nu haar deel: de liters spoelwater worden niet langer verspild, de kringloop niet langer onderbroken.

 

Maar ook mensen zonder ideologische motieven kunnen worden overgehaald, denkt Leeflang. Met economische motieven. Het watergebruik van hen die overschakelen op een gft-toilet zal met eenderde afnemen, wat de nodige euro's opbrengt. Voor woningen in het buitengebied die verplicht worden tot een kostbare aansluiting op het rioolnet, vallen er zelfs tienduizenden euro's te besparen als de installatie van gft-toilet gepaard gaat met de aanleg van een helofytenfilter. Nieuwbouw kan –zonder de aanleg van riool- en regenwatersystemen- veel goedkoper. Zelfs de stadse gebruiker van gft-toilet kan zichzelf loskoppelen van het rioolnet en flink besparen op de almaar stijgende rioolbelasting. Leeflang ziet de compostfabrieken al aansluiten in de rij van glas-, papier- en gewone vuilniswagens: ''Ze willen het graag hebben. En dan hebben we meteen al die kunstmest niet meer nodig.''

 

Het gft-toilet kost € 483, --. Een zelfbouwpakket (zonder kunststof huls) is er al voor € 134, --. Zie www.de12ambachten.nl, of bel De Twaalf Ambachten, Boxtel 0411-672621


naar boven


 

 

18 nov 2002

Kar in de tent

 

Het is (was) absoluut een idioot gezicht (op de kampeer- en caravanbeurs vorige week): een tent met een kar er in. Toch is dat wat ontwerper Bert Holtkamp bedoeld heeft, met zijn automatische tent: de Tent-O-Matic. De tent is verzonnen voor mensen die wel met de tent willen kamperen, maar het telkens opzetten moe zijn. En voor mensen die met het klimmen der jaren in een goed bed moeten slapen, maar toch met de tent willen blijven kamperen.

 

Al vijfendertig jaar maakt Holtkamp vouwwagens, alleen mag je ze zo niet noemen, zegt zoon Jelle. Want een Holtkamper is een in een aanhanger gevouwen tent, terwijl de conventionele vouwwagen een opgevouwen caravan is. Waar vouwwagens met hun gesuggereerde glas-in-loodraampjes en gezellige markiezen een uitgesproken suf imago hebben, daar fotografeert Holtkamp zijn strakke kaki tenttrailers -zo moet je ze noemen- bij voorkeur in avontuurlijke woestijnen en jungles.

 

Naast tenttrailers maakt Holtkamp ook tenten, gewone piramidetenten, zonder kar. En net als bij de tenttrailers staat bij die tenten de stormvastheid en het opzetgemak centraal. Kennelijk was het Holtkamp nog niet makkelijk genoeg, want nu is er dus de tentomatic: geen tent en ook geen tenttrailer, maar een karretje met een zichzelf oprichtende tent. Het gaat zo:

 

De kar wordt ontkoppeld en naar het uitverkoren plekje geduwd. Vervolgens wordt de kar op het zojuist uitgespreide grondzeil gereden. Het tentdoek wordt uit de kar getrokken en aan het grondzeil geritst. De afstandsbediening wordt ingedrukt en als een wonder richt de tent zich vanzelf op.  U bent er nog niet, maar het lulligste stukje tentopzetten –kruipend onder duister doek zoekend naar juiste gat bij juiste stok daarbij struikelend over scheerlijnen en haringen vloekend vergetend zijnde- zit er dan wel op. Wat rest is het afspannen van de hoofdtent, het handmatig opzetten van de luifel en het aanspannen van scheerlijnen. En het installeren van eventuele accessoires als verlengde luifel en binnententjes. Inderdaad een fluitje van een cent. Ideaal voor kampeerders die wekenlang op dezelfde plek blijven staan omdat ze die tent niet wéér willen afhalen en opzetten.

 

Wat er dan staat is de Holtkamper Utopia XL, de tent die dient als basis voor de tentomatic maar al jaren het vlaggenschip is van Holtkampers stormtenten (€2995, --).  Voor een paar tientjes is de Utopia direct of mettertijd geschikt te maken voor gebruik met de eveneens los verkrijgbare aanhanger (€3770,--). Die aanhanger herbergt –zodra de tent staat- een matras met deugdelijk lattenbodem met daaronder nog ampele pakruimte, ter waarde van ongeveer tien kratten. Verder zit daar ook de accu die het motortje voedt dat het robuuste roetsvrijstalen frame waar de tentnok aan hangt door middel van hydraulische buizen omhoog duwt. Overigens plakt aan het automatische deel van de tentomatic wel een meerprijs (€500,--). Standaard zal de tentomatic worden uitgevoerd met gasdrukveren, die –na ontgrendelen- net als het motortje het tentframe omhoogduwen. Of met een slinger- of kriksysteem.  Zal, want het is een prototype en nog net niet helemaal af. Het halogeenlampje bijvoorbeeld, dat boven het bed hangt heeft zijn aan- uitknopje nog aan de dissel zitten, en die steekt buiten de tent. Is allemaal opgelost in de vervolmaakte versie, en die komt er spoedig aan, belooft Holtkamp

 

Het tweepersoons bed maakt de tentomatic bijzonder geschikt voor de buitensporters die langzaam strammer worden maar toch graag willen blijven kamperen in hun piramidetent. Die hebben een goed bed nodig, dacht Holtkamp. Inderdaad ligt het lekker, dat bed, dat ook nog eens ingepakt kan worden in een los verkrijgbaar binnententje om lekker en mugvrij te cocoonen. Heel groot pluspunt is dat het bed los staat van nattige of stenige bodemgesteldheid en ook perfect horizontaal opgekrikt kan worden, kom daar maar eens om met uw self-inflating matrasje.

 

Evengoed blijft het een curieus gezicht, die aanhanger in de tent. Hij staat zo hoog en neemt zoveel ruimte in dat de oorspronkelijk royale verblijfsruimte van de Utopia tot wat moeilijk bereikbare hoekjes verschrompelt. Aan beide zijden van de aanhanger kunnen nog binnententjes worden gehangen voor de kinderen. En onder en achter de aanhanger is plaats voor bagage, maar de vraag blijft waarom iemand deze tentomatic zal aanschaffen en niet meteen kiest voor een tentwagen. Het antwoord zal luiden: omdat de tent eerst zonder kar gekocht en gebruikt kan worden en desgewenst later tot tentomatic kan transformeren, zodat de verknochte piramidetentkampeerder 'van de grond' kan slapen.

 

Er is overigens ook een off the road uitvoering. Die kost nog eens drieduizend euro meer, maar het is een wagentje zo stoer, daar mag je wereldwijd mee gezien worden.

www.tentomatic.nl

www.holtkamper.nl

 


naar boven


 

28 okt 2002

Verlicht Fietsen

 

 

Met de terugkeer naar wintertijd is het jaarlijks gelazer weer begonnen: het fietslicht moet weer aan. Zonder kan ook, maar erg veilig is dat niet: van de 7000 ernstig gewonde en 226 omgekomen fietsers in 2001, fietste volgens veiligverkeersorganisatie 3VO bijna een kwart in schemer of duister. Wie wel eens zo'n fietsende schim op centimeters na heeft geschept, weet hoe akelig onzichtbaar de onverlichte fietser in het donker kan zijn.

 

Lang was een kapot fietslicht meer regel dan uitzondering, maar die tijd is voorbij. Van het kapotte achterlicht –en het ellendige gepruts met dunne kabeltjes en doorgebrande lampjes in koude schuurtjes- zijn we al verlost door de komst van de rode LED-achterlichtjes. Daarvan zijn er grote en kleine. De kleine (rond €6) zijn weliswaar snel en eenvoudig te bevestigen, maar ook kwetsbaar. Bovendien lopen ze op kleine batterijsoorten die minder gangbaar en duurder zijn. Het bredere LED-achterlicht (rond €15) dat wordt vastgeschroefd aan de bagagedrager is dan een betere keus. Die draait een winterlang op vier gewone penlite (AA) batterijtjes en is beter zichtbaar, ook van opzij. De knipperstand is overigens bij wet verboden, met recht. Bedenk bij de eventuele keuze voor een achterlicht met licht- en bewegingssensors wel dat het licht ook nutteloos aan zal springen in de drukke fietsenstalling, of in de schuur waar tevens het bier wordt bewaard. 

 

Verlost van achterlichtproblemen zitten we nog met de domme dynamo. Die is niet langer nodig sinds de batterijtjes ook de voorlamp zijn ingeslopen. Zo zijn er goed schijnende halogeen en krypton koplampen. Helaas zijn die na een uur of drie schijnen al door de batterijen heen. Voor de doorsnee fietsforens betekent dat hooguit tien dagen verlicht fietsen, tel uit kosten en ergernis. Er zijn oplaadbare koplampen te koop, maar die moeten vrijwel dagelijks opgeladen worden of zijn –vanwege diefstalgevaar- al te omslachtig in het gebruik.

Nee, het lange wachten was op de LED-koplamp. Net als het rode LED-achterlichtje was er al een vergelijkbaar wit LED-voorlichtje. Maar die schijnt niet, die maakt de fiets alleen zichtbaar. In de stad kan dat voldoende zijn, in de donkere steeg of het onverlichte buitengebied is schijnen een noodzaak. Vorig jaar kwam het Japanse Cateye eindelijk en als eerste met een prototype van de schijnende koplamp, de EL100: een handzaam voorlicht met drie LEDjes in een chroomplastic spiegelkopje. De LED-lamp (light emitting diode) is de lamp van de toekomst. LED's zijn lang niet zo kwetsbaar als gloeilampjes en gaan ook in branduren veel langer mee. Allergrootse pluspunt is hun zuinigheid. In tegenstelling tot de gloeilamp zet een LED nauwelijks energie om in warmte. De EL100 bescheen het fietspad al 30 uur lang in ruim voldoende mate (en daarna nog 150 uur als safetylight) met vier penlite batterijtjes, bijna genoeg voor een winterseizoen fietsen.

Dit jaar komt Cateye –om onverklaarbare redenen zit de concurrentie stil- met drie opvolgers: de EL110 (€19,95), de EL200 (€26,--) en de EL300 (€35,95), evenals hun voorganger handzame lampjes die met het bijgeleverde klemmetje eenvoudig op en af het stuur te schuiven zijn en evengoed dienst kunnen doen als zaklamp bij het zoeken naar fiets of sleutelgat.

De 200 lijkt op het prototype, maar is nog iets zuiniger. De lamp schijnt niet zo mooi diffuus als de voorganger, de geslepen lens produceert een dikke bundel wit licht met twee zijbundeltjes voor de berm. De 200 heeft verder nog een zuinige knipperstand, maar behalve op gevaarlijke polderwegen moet dat worden afgeraden. Niet vanwege het verbod, vooral vanwege de ergernis die het bij tegenliggers kan opwekken.

Sowieso prettiger voor tegenliggers zijn de EL300 en de EL110, die doen het zonder spiegelreflex en priemen daarom minder in de ogen. De 300 –met het uiterlijk van een philipshave- heeft vijf LEDjes, ieder in een hulsje met vergrootlensje. Tezamen beschijnen ze de fietsbaan beter dan de gloeilamp-dynamocombinatie ooit kon, hoe hard u ook trapte. De 300 gaat 30 uur volop schijnend mee, en daarna nog 80 uur als dimlicht. Wel jammer is dat de fabrikant heeft nagelaten een dimstand in te bouwen, waarmee zelf gekozen zou kunnen worden voor groot- of stadslicht. En een extra klemmetje voor gebruik op de andere fiets, daar mag Cateye volgend jaar ook aan denken.

Onverslaanbaar in zuinigheid is de EL110, die een enkel LED-lampje 110 uur vol en daarna nog 200 uur als dimlicht laat schijnen. Vanwege het opticube vergrootlensje van gepolijst plastic produceert de lamp een strakke bundel licht met wat lichtsporen naar de zijkant. De 110 schijnt dunner dan de andere twee, maar voldoende voor een winterlang veilig verlicht fietsen. En zo zuinig, de lamp kan nog zomerlang dienst doen als zaklamp.


naar boven


 

02 sept 2002

 

Gekookt hout blijft langer goed

 

 

De dagen dat hout met gif verduurzaamd mag worden zijn geteld, net als de dagen dat hardhout goedkoop uit de oerbossen geplukt kan worden. Een glorieuze toekomst lijkt daarom weggelegd voor gemodificeerd hout. Het ruikt naar maggi, caramel of azijn.

 

Houtrot, zo heet het. Dat is niet helemaal waar. Hout rot niet, tenzij het nat wordt en niet kan opdrogen. Daarom verduurzamen we hout: palen, balken en planken krijgen een zwart bad creosootolie, of een bruin bad carbolineum.  Of het wordt gewolmaniseerd, waarbij groenige wolmanzouten onder druk in het hout worden gebracht. Maar wolmanzouten zijn eigenlijk zware metalen (arseen, chroom, koper) en creosootolie en carbolineum zitten vol giftige pak's. Dat mag binnenkort niet meer van de minister, want die giftige stoffen komen langzaam maar gestaag terecht in organen en omgeving. Tropisch hardhout wordt tegelijkertijd steeds schaarser en duurder. Het allerbeste hardhout uit de oerbossen is op, of om politiek-ecologische redenen onbereikbaar aan het worden. Er komt allengs meer verantwoord (herplant) FSC-hardhout, maar dat wisselt van kwaliteit en is bijna altijd duurder.

 

Hard gewerkt wordt daarom aan alternatieven. Veel winst is te halen door het verstandiger aanbrengen van hout. Verreweg het meeste hout hoeft helemaal niet verduurzaamd te worden, zolang (de wind) het maar kan drogen. Slechts tien procent –hout dat onder de grond of in water zit, of te zeer onder invloed staat van het weer-  behoeft andere bescherming: bescherming tegen schimmels, bacteriën en beestjes. Dat hout hoeft niet meteen giftig gemaakt te worden, zoals nu gebeurt in de gangbare verduurzaming. Het kan ook worden gemodificeerd. Dat kan op twee manieren: thermische modificatie en chemische modificatie. Bij thermische modificatie wordt hout verhit, waardoor de celstructuur verandert en het (potentiële) vochtgehalte wordt teruggebracht. Bacteriën en schimmels herkennen het hout daarna niet meer als eetbaar, bovendien is het te droog om in te leven. Bijkomend voordeel is de verbeterde dimensiestabiliteit; het hout krimpt, trekt en zwelt veel minder. Chemische modificatie verandert de eigenschappen van hout door de houteigen stoffen verbindingen aan te laten gaan met toe te voegen vreemde stoffen.

 

Hout bakken is niet nieuw. Jagers en beeldhouwers 'verduurzaamden' hun speren en beelden al in de oudheid door ze een tijdlang boven hun kampvuur te houden. Hetzelfde proces -maar dan wetenschappelijk onderbouwd- ondergaat het moderne gebakken hout uit Finland (Modiwood, Stellac) en Frankrijk (New Option Wood): zacht hout gaat urenlang de hete oven in en komt er uit als hout dat lang meegaat en nauwelijks nog 'werkt'. Nadeel van dit korte, hevige bakproces is de afname van de sterkte van het hout. Gebakken hout breekt en splijt vrij snel, het kan daarom geen constructies dragen. Veel sterker is hout dat voor het bakken eerst gekookt of gestoomd wordt, zoals gebeurt bij het Arnhemse bedrijf Plato. Jaren geleden ontdekten Shell-ingenieurs het 'platoniseren' bij toeval. Drie jaar geleden begon ze de marktproductie, om kort daarna failliet te gaan. Reden was het ondoordachte inkoopbeleid. ''Slècht hout kan je niet goédmaken,'' zegt de nieuwe directeur Casper van Leusden. Van Leusden leidt de doorstart van Plato, mogelijk gemaakt door nieuwe investeerders. Het nieuwe platohout is wel goed van kwaliteit, zegt Van Leusden, omdat selectiever wordt ingekocht. Ditmaal geen scheuren en gaten door uitgevallen kwasten (noesten), maar strak, gaaf, recht hout.

 

Toch valt er geregeld nog een plankje uit, zo leert een rondgang door de Plato-loodsen op het monumentale Arnhemse industriegebied de Kleefse Waard. Logisch, het hout krijgt een flinke tik: eerst uren stomen in een  reactorvat, vervolgens urenlang bakken in de oven. In een hoek van de loods ligt een berg afgekeurd hout: krom, gespleten, gebroken. Brandt mooi en rustig, vertelt technisch adviseur Willem-Jan Bluyssen, die wel eens wat meeneemt voor zijn vuurkorf. Maar liever toont hij het goedgekeurde hout: stapels geplatoniseerd vuren, grenen, populieren, berken, elzen of Pinus Riadiata, het grenen van het zuidelijk halfrond. Nog wel herkenbaar aan de tekening, niet aan de kleur. Het stoom- en bakproces geeft alle houtsoorten een dofbruine teint en een sterke geur, die soms als caramel, soms als maggi wordt omschreven. Het van oorsprong zachte hout is door het platoniseren opgewaardeerd van duurzaamheidsklasse V naar duurzaamheidsklasse I/II. Dat betekent dat het minimaal vijftien tot vijfentwintig jaar meegaat, onder de zwaarste omstandigheden, bij voortdurend grond-watercontact. Onder minder zware omstandigheden gaat platohout een levenlang mee, voorspellen de testen.

 

De marktperspectieven van platohout zijn uitstekend, denkt directeur Van Leusden. In Arnhem gaat Plato dit jaar 35.000 kuub hout stomen. Dat is voorzichtig en op halve kracht, maar toch al eentiende van de 350.000  kuub 'gewoon' verduurzaamd hout die jaarlijks in Nederland wordt omgezet. Naar gelang de verduurzamingsregels verscherpt worden, zal Plato kunnen uitbreiden. Het liefst, zegt Van Leusden, met fabrieken nabij de productiebossen en energiecentrales, om zo de (milieu)kosten te minimaliseren. Intussen wordt gestudeerd op nieuwe producten. Zo leunt in de hoek van zijn kantoor een platohouten kozijn tegen de muur. Een prototype, legt Van Leusden uit: ''Kozijnen zijn dik, we moeten eerst uitrekenen hoe heet en hoe lang deze houtdikte precies in de reactor moet om dezelfde duurzaamheid en sterkte te krijgen.'' De gewone planken en palen van Plato liggen al sinds dit voorjaar in de schappen van de bouwmarkten van Stiho, Oldenboom en Bouwcenter. Platohout vergt wel wat meer werk dan gewoonlijk, zonder voorboren is het risico van splijten te groot. Platohout is relatief duur: ongeveer driemaal de prijs van onbehandeld zachthout, en anderhalf maal de prijs van met gif verduurzaamd hout. De onderhoudskosten daarentegen zijn laag, de milieubelasting evenzeer.  Het platohout behoudt overigens niet de donkere kleur. Onbehandeld zal het gaande de jaren verzilveren.

 

__________

 

kader:

Ruikt thermisch gemodificeerd hout naar maggi of caramel, chemisch gemodificeerd hout kent legio geuren, al naar gelang de methode van modificatie. Waldemar Homan van het Wageningse onderzoeksinstituut Stichting Hout Research (SHR) haalt een stuk of wat stalen uit een koffertje. Wat meteen opvalt is de blanke kleur en zurige geur. ''Je kan die eigenschappen van het hout versterken die je wil. Wil je het kleurvast maken, wil je het hard maken, wil je het sterk maken, de dimensiestabiliteit verbeteren, alles kan in principe. Tot een duurzaamheid in klasse I''  De verst ontwikkelde en meest gebruikte methode is vooralsnog het acetyleren, waarbij het hout met azijnzuurhydride onder vacuümdruk wordt geïmpregneerd. Het lignine en hemi-cellulose in het hout reageert met het azijnzuur en worden 'hydrofoob': het hout neemt geen vocht meer op, houtrot kan er niet bij. Een andere staal uit de koffer is getinter, opmerkelijk zwaar en ruikt naar lijnolie: ''Klopt, dit is gemodificeerd met een lijnolieproduct,'' zegt Homan, die de introductie van diverse soorten chemisch gemodificeerd hout op korte termijn verwacht. ,,De eerste komt dit najaar op de markt, de anderen zullen snel volgen.'' 

Dan de hamvraag: Die organismen die de weg kwijt zijn en het hout niet meer aanvallen, kunnen die zich niet aanpassen? Homan twijfelt: ''Dat kan, zal ook wel gebeuren. Maar pas op heel erg lange termijn. Want waarom zouden ze? Ze zullen het gemodificeerde hout laten liggen en het andere, niet gemodificeerde hout opzoeken. Daar liggen de bossen vol mee.''

 

zie:

www.platowood.nl

www.shr.nl

 

 

 

 


naar boven


 

01 juli 2002

 

De Allesbrander

 

Kampeerders kunnen hun brandertjes op steeds meer brandstoffen stoken, zeggen de fabrikanten. Maar veel kampeerders blijven zweren bij hun oude Primusje.

 

Het primusje wekt bij oudere generaties nostalgische gevoelens op; say the word en meteen volgen verhalen over trektochten in Jura en Dolomieten, met katoenen rugzak op ijzeren frame, loden stoktent en met dauw volgezogen hardlederen schoenen. Maar het primusje deed het altijd! Even pompen, voorverwarmen en hop: daar pruttelde het poedersoepje langzaam gaar temidden wolkjes petroleum. Zo gezellig!

De meeste kampeerders zijn eind jaren zestig overgegaan op het gemak van het blauwe campinggazje. Toch is een deel het primusje trouw gebleven. Je moet er mee overweg kunnen, maar eenmaal in de vingers is een benzinebrander een bron van plezier. De nadelen zijn beperkt tot wat handigheid en regelmatig schoonmaken. De voordelen wegen daar aardig tegenop: benzinebranders zijn zuiniger, kleiner en lichter. En vooral: overal te gebruiken, ook waar het blauwe campinggazje verstek laat gaan.

 

Op de Nederlandse markt domineren vier merken: Primus en Optimus uit Zweden en MSR en Coleman uit de VS. In de loop der jaren zijn ze steeds meer op elkaar gaan lijken, als logisch gevolg van het kopiëren van elkaars innovaties. Was de oude primus een brander uit een stuk, de nieuwste modellen  hebben een losse brandstoffles, waarin een losse pomp moet worden geplaatst, waaraan een slangetje wordt gekoppeld, die de losse brander voorziet van brandstof. Nadat de brander is voorverwarmd met een beetje van die brandstof en de gele vlammen zijn gedoofd kan het koken beginnen: de brander is nu zo heet dat brandstof in gasvorm vrijkomt en een prachtig blauw vlammenzeetje aan de brander ontspringt.

 

De oude primus deed het op petroleum, tegenwoordig branden ze het best met Coleman fuel. Dat is een speciale brandstof, zonder de (voor automotoren benodigde) additieven die in autobenzine zitten. Een liter Colemanfuel gaat dagenlang mee. Is de fles op, dan doen de branders het ook op autobenzine. Erg gezond is dat niet, boze tongen beweren de uitstoot van tolueen en benzeen. Sommige handleidingen raden het gebruik van (loodvrije)benzine in ieder geval af. Maar het kan wel. In theorie kunnen  de multifuelbranders gestookt worden met alle mogelijke brandstoffen. Primus heeft zelfs de Omnifuel, die kan ook nog op gas, maar van die gastankjes wilden we nu juist af.

Voor vettige brandstoffen als petroleum en diesel moet wel eerst een ander sproeiertje geïnstalleerd, en dat gaat bij niet alle branders even gemakkelijk. Bovendien duurt het voorverwarmen aanmerkelijk langer en gaat alles snel walmen; gevolg is overal roet en vervolgens verstoppingen. Voorkeur verdient dus het gebruik van Colemanfuel, of anders wasbenzine. Brandstof kopen in het buitenland is overigens verwarrend. Buiten Nederland heet wasbenzine meestal white gas, benzina blanca of essence 'c'. Maar terpentine heet weer white spirit, petroleum soms kerosene (VS) maar ook parrafin (UK).

 

Hoewel de ene branderfabrikant altijd zegt heter en dus sneller te zijn dan de ander doen ze in de praktijk nauwelijks voor elkaar onder. Een goed windscherm zet meer zoden aan de dijk. Trouwens, een minuutje meer of minder telt niet op vakantie. Veel harder telt het lawaai. Waar de whisperlite (MSR) bijvoorbeeld een klein stoomlocomotiefje nadoet, daar verraden de meeste andere branders uw aanwezigheid als waren zij de Concorde. Belangrijk is verder de betrouwbaarheid. Branders bestaan uit steeds meer losse onderdelen. De een noemt dat een voordeel, omdat alles schoon te maken en zonodig te vervangen is. De ander vindt dat een nadeel, want slijtageverhogend. Echte wereldreizigers willen een moderne brander in elk geval niet mee. Aangewezen op betrouwbaarheid en vieze brandstoffen gaat er volgens kenners niets boven de oude XGK (MSR) of de Optimus Hunter. De laatste ziet er niet echt slank uit, maar doet het wel altijd.

 

Niet te spreken over de innovaties is ook Ton Roos, ex-instrumentmaker en branderverzamelaar. In zijn werkplaats repareert hij kapotte branders, van alle merken. Dat komt doorgaans neer op het vervangen van zwakke onderdelen. Een inferieur rubbertje dat zwelt in loodvrije benzine. Een slangetje dat langzaam 'smelt' in loodvrije benzine. Ventieltjes die verkeerd staan afgesteld. Geregeld stuit Roos ook op constructiefouten. Aluminium schroefdraad wordt vervangen door kunststof. Een kraantje op de verkeerde plaats wordt verplaatst. Onbegrijpelijke fouten maken de fabrikanten, vindt Roos, die kwade brieven blijft schrijven naar leveranciers en importeurs, in de hoop op verstand. ''Ze hebben uit het oog verloren wat de bedoeling is. De dingen zijn alsmaar lichter en mooier geworden. Maar ze stoken minder goed. Ze zijn door alle losse onderdelen steeds kwetsbaarder, en door het gebruik van slechte materialen en die onbegrijpelijke constructiefouten soms zelfs gevaarlijk.'' Maar, zegt Roos na afloop van zijn litanie, een brander is toch het allermooiste wat er is. ''Hoor nou toch eens'', en hij ontsteekt zijn trouwe Optimus Hunter, die altijd meegaat op vakantie.

 


naar boven


 

17 juni 2002

Zaklamp zonder batterijen

 

 

De grote zwakte van de zaklamp is de batterij, want die is altijd op. Bovendien kosten batterijen veel geld en vervuilen ze de omgeving. Het gebruik van oplaadbare batterijen of een zaklamp met vaste accu is een alternatief. Maar niet in het gebruik: ook oplaadbaren blijken leeg wanneer ze echt nodig zijn. Net als de zaklampen op zonne-energie: leuk bedacht, maar tastend in het duister zij de ontwerper vervloekt.

 

Liever helemaal geen batterij. Dat kan: met de aloude knijpkat, de nieuwerwetse slingerlamp of de curieuze schudzaklamp. De knijpkat (rond €7, --) werkt als een fietsdynamo: een ronddraaiende magneet zet de elektronen in een draadspoel in beweging: elektriciteit. De elektriciteit vloeit direct naar een gloeilampje: licht. Een knijpkat is leuk en leerzaam, maar heeft in de praktijk nogal wat nadelen. Al knijpende het dynamootje aanjagend is het ondoenlijk de lichtstraal stil te houden. Bovendien bezet de knijpkat minimaal één hand -meestal de sterke rechter- en blijft alleen de onhandige linkerhand over om te doen wat te doen stond toen in het duister de knijpkat werd gevat. Het knijpen is verder moordend voor spieren en pezen in pols en onderarm.

 

Gelukkig is er nu ook de slinger- of opwindlamp sherpa. De slingerlamp was er al een tijdje, als nevenproduct van de succesvolle, door Trevor Baylis ontworpen opwindradio.  Baylis ontwierp de radio voor ontwikkelingslanden, waar stroom dun gezaaid en batterijen moeilijk verkrijgbaar of anders te duur zijn, en andere communicatiemiddelen dan de radio vaak ontbreken. De Baylis radio – beter bekend onder de firmanaam Freeplay- werkt als een opgewonden dynamo: een met de hand aangedreven slinger trekt in korte tijd een veer strak, die zich langzaam weer ontspant, daarbij de dynamo ronddraaiend en aldus met vertraging elektriciteit genererend. De Freeplay radio speelt met een minuutje aanslingeren urenlang door. De lamp  - FRP20/20 genaamd- werkt korter, want licht kost meer energie. De 20/20 was verder nogal log en zwaargebouwd, erg aanslaan deed de lamp nooit.

Maar sinds Freeplay en buitensportfabrikant Coleman vorig jaar de handen ineen sloegen is er goede vooruitgang: de sherpa  -Coleman verspreidt dezelfde lamp in de VS en Canada onder de naam sentinel. De sherpa (€ 59, --) mag zich wél een zaklamp noemen. Veel compacter dan zijn voorganger en bovendien verpakt in een mooie, stevige behuizing kan de sherpa inderdaad in de zak. De lamp ligt lekker in de hand en is na een half minuutje slingeren klaar om tien tot zestien maal zo lang licht te geven. Onvermoed handig is de slinger verder als pootje, waarmee de lamp kan worden neergezet om bijvoorbeeld de letters van een boek te beschijnen. De lamp is wel vrij zwaar: ruim 300 gram. Oorzaak daarvan is de accu. De sherpa werkt namelijk niet als zijn voorganger met een veer, maar laadt rechtstreeks de accu op, die vervolgens een met xenongas gevuld lampje laat branden. De accu kan overigens ook met een adapter opgeladen, de sherpa is daarmee tevens een 'gewone' oplaadbare zaklamp. Volgeladen kan de lamp volgens Freeplay wel vijf uur lang met dimlicht branden, of een half uur met groot licht -en dat is bij de sherpa werkelijk groot licht. 

 

Hoe sturdy en autarkisch de sherpa ook moge zijn, de ware overlever zal pas echt lol beleven aan de schudzaklamp: de nightstar, voorheen shakelight ($59, --). Het is een curieus ding, een jaar of drie geleden uitgebracht door applied innovative technologies uit de VS. De nightstar is een langwerpige hardplastic buis met daarin –alweer-  een draadspoel en een magneet. De nightstar dient op zachtmoedig wijze een halve minuut horizontaal te worden geschud. De magneet beweegt zich daarbij heen en weer door de draadspoel en wekt elektriciteit op die vervolgens wordt bewaard in een condensator, de voorloper van de batterij. Gekozen is voor de condensator vanwege de duurzaamheid –het leven van batterij of accu is eindig- en omdat een condensator in tegenstelling tot de batterij ook werkt onder extreme temperaturen. De beperkte opslagcapaciteit van een condensator wordt gecompenseerd door het lage energieverbruik van het schier onverslijtbare LED (light emitting diode)-lampje waarvan de nightstar is voorzien. In de praktijk zal de nightstar teleurstellen wanneer meteen uitgeprobeerd bij daglicht. In het duister echter geeft de nightstar een strakke bundel blauwig licht, ruim voldoende voor het zoeken van de weg, voorwerpen in de tent of het beschijnen van ongenode gasten. De sherpa geeft mooier licht, maar gaat onherroepelijk een keer kapot. De nightstar doet het altijd, kan niet kapot en gaat volgens de leverancier een leven lang mee. Beide lampen zijn overigens (nog) niet in een winkel te koop, ze zullen besteld moeten worden via het internet.

 

nighstar: www.shakelight.com of www.nightstar1.com

sherpa: www.freeplay.net of www.fraxin.nl

knijpkat: www.dynamoflashlight.com of de plaatselijke dumpshop


naar boven


 

03 juni 2002

Wonen zonder Palen

 

Het funderen van huizen en gebouwen gebeurt steeds ingenieuzer. Sommigen vinden het te ver gaan: ''Het is gewoon op. We moeten gaan meeveren met de bodem.''

 

Victor de Waal is directeur van Walinco en funderingstechniek.com, maar houdt genoeg tijd over om te 'hobbieën'. Hij herfundeerde zijn verzakte Amsterdamse grachtenpand en tilde het huis daarbij meteen een stukje rechter. Eerst een dikke laag beton storten in het souterrain, daaronder een betonnen funderingspaal de grond in 'drukken' en vervolgens de nieuwe vloer met een hydraulische vijzel op de nieuwe palen tillen, opvijzelen zogezegd. ''Elke avond een kwartiertje draaien, kwamen er weer een paar millimeters bij. Uiteindelijk heb ik het huis zes centimeter omhoog getild.'' En recht getild, want de spleet die tussen zijn en buurmans huis gegroeid was, bleek ineens gedicht. ''De huizen stonden weer keurig tegen elkaar gedrukt. Dat was een verrassing, dat had ik me vooraf niet gerealiseerd.''

 

Hobbieën, noemt De Waal het karwei bewust. In een paar maanden rechtzetten wat in tweehonderd jaar is scheefgezakt en kromgebogen, dat brengt het gevaar van nieuwe scheuren met zich mee. Terwijl veel panden in de oude binnenstad toch aan herfunderen toe zijn. Het merendeel steunt nog altijd op houten palen van honderden jaren oud. Die verweren en vergaan, en huizen zakken naar beneden. Meestal niet aan alle kanten even hard, met scheve vloeren en scheurtjes in muren en stucwerk als gevolg. Dat wordt tegenwoordig niet meer op prijs gesteld, merkt De Waal aan zijn klandizie: ''De mensen worden steeds kritischer. Een gebarsten tegeltje in de badkamer wordt niet meer geaccepteerd.'' De Waal is gespecialiseerd in het (her)funderen 'in de kleine ruimte', en dat is meestal in de stad: ''Tot in de kleinste hoekjes kunnen we komen.'' Om de overlast voor mens en gebouw te beperken wordt 'omgevingsvriendelijk' gewerkt, en het liefst met licht materieel. ''Dat moet ook wel, met groot materieel kom je de stad niet meer in.''

 

Funderen gebeurt eerst op papier. Met elektrische sonderingen en grondonderzoek wordt de bodem tot op grote diepte gepeild. De drukweerstanden worden daarbij in kaart gebracht, waarna een funderingsplan kan worden gemaakt. Heien is de snelle en goedkope oplossing: een paal de grond in slaan tot die grond zoveel weerstand geeft dat het gebouw gedragen kan worden. Vroeger gebeurde dat op gevoel, tegenwoordig wordt de dikte van de 'slappe laag' en harde zandlaag gemeten en het punt van stoppen uitgerekend. Hoe groter het gewicht, hoe dieper de paal. In Nederland varieert dat van enkele meters in het zuiden en oosten tot twintig, maximaal vijfendertig meter in de rest van kleiig, lemig en venig Holland. Daaronder komt pas de harde zandlaag, en daarin rusten de palen. Weinig palen als het huis licht in gewicht is, veel palen als het gebouw hoog en zwaar is. Of wat minder, maar wel heel zware palen, zegt De Waal. ''Het slot in Schagen hebben we met tien zware palen kunnen funderen. We moesten zo min mogelijk boren, om de grond intact te laten voor de archeologen.''

 

Heien doet De Waal allengs minder, net als de pakweg 250 collega-bedrijven. Vanwege de overlast voor bewoners, en dreigende schadeclaims door verzakkende en scheurende buurhuizen, wordt vaker geboord en geschroefd. Verschillende technieken zijn voorhanden, de keuze is afhankelijk van grond, omgeving en budget. Boren met grondverwijdering kan schade opleveren voor belendende panden, de grond waarop deze rusten wordt immers deels verwijderd. Boren met grondverdringing is veiliger, maar weer duurder. De meeste palen zijn van beton, cement of staal, aangevuld met ijzervlechtwerk. Soms, wanneer de paal veel moet dragen, kiest men uitsluitend voor staal. Stalen palen zijn slanker, en hebben daardoor minder last van negatieve kleef: processen waarbij de paal door de zich verplaatsende omliggende aarde, bijvoorbeeld klei, naar beneden wordt gedrukt. Innovatief, maar uitzonderlijk, zijn palen met nastelbare funderingsconstructies; mocht je huis scheefzakken, dan schroef je het gewoon weer omhoog.

 

Hoewel ze bebouwd Nederland eeuwen gedragen hebben, ligt de keuze voor houten palen tegenwoordig minder voor de hand. De vrees voor rottende palen is groter dan het prijsverschil met hardere palen. Sommige gemeenten gaan zelfs over tot een verbod op houten palen, mede ter voorkoming van dure paalrotclaims vanwege fluctuerende grondwaterstanden. Of een lage grondwaterstand de grootste veroorzaker is van paalrot -en of gemeenten daarvoor wel verantwoordelijk zijn- staat overigens nog niet vast..

 

Alternatieven voor funderen met palen zijn dun gezaaid. Slappe grond kan verstevigd worden door het toepassen van soil mixing, waarbij verhardende elementen, meestal cement, door de grond geroerd worden en palen niet meer nodig zijn. In Almere zijn een paar huizen gefundeerd op stelconplaten, ook bekend uit de tijdelijke wegenbouw. Vrij nieuw is het funderen op schuimbeton, zoals nu gebeurt in de ecologische wijk Eva-Lanxmeer in Culemborg. Deze nieuwbouwwijk ligt gedeeltelijk op waterwingebied,  waarvan de lagen niet doorboord mogen worden. De grond onder de toekomstige huizen is daarom tot een diepte van een kleine meter afgegraven, afgevoerd en vervangen door schuimbeton. De huizen in Lanxmeer –licht van gewicht door houtskeletbouw- 'drijven' als het ware op het droge. Mocht de grond stijgen, stijgt het huis mee. Mocht de bodem zakken, zakt het huis mee. En zakkende bodems zijn zeker niet denkbeeldig, want Nederland verzakt lokaal flink. Door zout- en gaswinning in het noorden en ontwatering in het westen van het land 'klinkt' de slappe laag in en zakt het bodempeil. Huizen en gebouwen, op palen steunend op de harde laag, zakken niet mee en komen boven het maaiveld te liggen. Op- en afritjes moeten worden aangelegd, gescheurde leidingen gerepareerd.

 

Voor zware, hoge gebouwen is bouwen zonder palen geen alternatief. De verzakkingen zijn ongewis en zelden symmetrisch, het grote gewicht zou de platte fundering plaatselijk te veel belasten en mogelijk doen scheuren. Maar voor lichtere woningen is een fundering zonder palen wel aantrekkelijk, ook om andere redenen, zegt Lucas Verweij van het Rotterdamse architectenbureau Schie2.0: ''De goede gronden zijn op. De slechte gronden dienen zich aan.'' Onlangs was Verweij in de Zuidpolder, de laatste uitbreidingslocatie in Barendrecht. Hij zag op vrijdag werklui rioolbuizen neerleggen, om na het weekend mee aan het werk te gaan. ''Maandagochtend waren de buizen weg, in de grond gezakt. Zo slap is het.'' Dus werd de riolering gefundeerd. Om de meter werd een paal de grond in gejaagd. Idioot, vindt Verweij, zoveel geld en moeite, terwijl het ook anders kan. ''We moeten gaan meeveren met de bodem. Er mee omgaan in plaats van er tegenin. Blijven realiseren dat we in een rivierdelta wonen.We kunnen altijd wel palen de grond in blijven slaan, maar eens houdt het op.''

 

Verweij en collega's werken daarom aan het Autarkisch Huis, een prototype van een toekomstige 'amfibiewoning'. Diverse gemeentebesturen van drassige gebieden, waaronder verzakkend Gouda, koesteren grote belangstelling voor het project. Een lichtgewicht zelfvoorzienend prefabhuis, op proef te plaatsen in drie onbemalen Zuidhollandse polders, gefundeerd in een bak geëxpandeerde klei. ''Of je zet er een schuimblok onder,'' zegt Verweij, die benadrukt dat hij werkt aan wat hij een 'stamcel' noemt. ''Dit is een prototype. Als het ons lukt om een redelijk comfort te bereiken, dan kan je met aanpassingen komen tot een type woning waar je veel kanten mee uit kunt. Waar je een wijk mee kunt bouwen.'' Wordt dus vervolgd.

 

www.walinco.nl

www.autarkischhuis.nl/

 


naar boven


 

 

21 mei 2002

 

Met Econok naar Kyoto

 

Mocht uw nok of zonneboiler toe zijn aan vernieuwing, dan is de Econok een slimme oplossing. ''Als we twee miljoen huizen voorzien van de Econok halen we met gemak de doelstellingen uit het verdrag van Kyoto.''

 

Hans Borra van comfortdak keurt daken. Hij bekijkt, analyseert en geeft advies. Tussen de 'schadebeelden' die hij tegenkomt veel versleten en losliggende nokken, soms mosgroen uitgeslagen: ''De nok is het meest kwetsbare gedeelte van het dak. Honderdduizenden nokken zullen de komende jaren vervangen moeten worden. Dat kost al snel vijftienhonderd euro per dak.'' Een ander veelvoorkomend schadebeeld is dat van de zonnecollector: slechtgeplaatst, daardoor vaak lekkend en bijna altijd lelijk. Borra koppelde beide aan elkaar en verzon in samenwerking met de zonneboilerontwerpers van het bedrijf Inalfa-ares de Econok: een nieuwe nok en een duurzame boiler ineen.

Een zonnecollector zet zonnestraling om in warm water. Een miljoen zonnecollectoren zouden op de Nederlandse daken moeten liggen, er zijn er nog geen zestigduizend. Dat komt, zegt Borra, omdat installateurs geen zin hebben het dak op te gaan, dakdekkers het niet kunnen en de overburen het uitzicht op het ding niet erg waarderen. De gewone zonneboiler is daarom nooit erg populair geworden, ondanks vele miljoenen subsidie.

Anders moet het gaan met de Econok. Het esthetische bezwaar wordt teruggebracht tot een transparante kap op de nok van het huis. Daaronder zit de zonneboiler, een koperen mantel, van buiten zwart, met binnenin een roestvrijstalen boiler. Tussen mantel en boiler heerst een vacuüm, en ligt een laagje gedemineraliseerd water. Dat verdampt, condenseert en verwarmd het water in de boiler. Uit de Econok komen alleen twee leidingen, voor aan- en afvoer van het water naar de ketel, en een sensordraad voor de vorstbeveiliging. Een opslagvat binnenshuis, zoals bij gewone zonneboilers, is niet meer nodig.

De Econok is absoluut onderhoudsvrij, zegt Borra: ''De nok van een huis staat bloot aan de meest extreme omstandigheden. Alles moet dus goed zijn. De rubbers komen uit de automobielindustrie, de kap is van zeer bestendig kunststof. Door zijn vorm kan de Econok krimpen en uitzetten.'' De Econok is volgens Borra eenvoudig te plaatsen op ieder pannendak. Om in aanmerking te komen voor subsidie (€455- €700) moet de noklengte wel minimaal 4,65 meter zijn. In dat geval kunnen er drie modules op, ieder goed voor 26 liter warm water. Een besparing van 50% op het warmwatergebruik is realistisch. 5,5 meter Econok kost  maximaal €3000, dat is nog zonder subsidie. Een Econok gecombineerd met een strook PV-panelen is overigens al in de maak.

 

www.comfortdak.nl


naar boven


 

25 maart 2002

Zonnegadgets

 

Kleine elektronica op zonnekracht laten draaien is energie-efficiënt, milieuvriendelijk noch goedkoop. Maar het is wel leuk, autarkisch en soms ook heel erg handig.

 

De 'terugverdientijd' van de zonnecel is de laatste jaren fors teruggebracht. Toch kost het gemiddeld nog een jaar of vijf voordat de energie die het maken van een cel gekost heeft volledig is teruggewonnen. De zonnecel zit qua efficiency overigens aan het plafond. De allerbeste allernieuwste multilayer-zonnecel zet vierendertig procent van de energie die wordt opgevangen om in stroom. Dat is onder ideale omstandigheden en in het laboratorium. Het praktijkrendement van de gewone polykristallijne siliciumcel blijft helaas onder de vijftien procent.

Voor grotere systemen zijn dat kleine nadelen. Een standaardpaneel gaat veel langer mee dan vijf jaar en blijft netjes en bewegingsloos op de zon gericht staan.  Na die vijf jaar is alles pure winst. Tweedehuisjesbezitters kunnen voor een eenmalige investering onder de tienduizend gulden hun verre of afgelegen huishouden zonder probleem op een combinatie van zonne- en windkracht laten draaien. Met een aggregatortje voor noodgevallen (en voor energieslurpers als een wasmachine) is de autarkie compleet.

 

Ook op zaklampen, tuinlantaarns en  radio's worden tegenwoordig zonnecellen geplakt. Voor deze kleine, mobiele systemen zijn de hoge kosten en lage efficiency van de zonnecel wel grote nadelen. Kleine zonne-elektronica wordt meegesleept en slijt. Een lustrum wordt zelden gehaald, zodat de meerkosten bij aanschaf moeilijk terugverdiend worden. De meeste mobiele elektronica wordt voorzien van een 'amorf' laagje silicium. Dat is niet in laagjes gezaagd, maar 'opgedampt' silicium. De productiekosten zijn een stuk lager, de opbrengst grofweg eenderde van de blauwige kristallijnne zonnecelletjes. Gemiddeld tweeenhalf procent van de zonnekracht wordt omgezet in stroom, ondervond industrieel ontwerper Patrick van Rijckevorsel.  Maanden liep hij rond met een draagbaar paneeltje. Ten opzichte van eenzelfde, stilstaand paneel op het dak van zijn onderzoeksinstituut, bleef zijn gedragen setje steken op zestien procent.  Wel genoeg om een cd-speler op te laten draaien, onderzocht Van Rijckevorsel vorig jaar namens Philips.

 

De kleine zonne-elektronica kampt verder met twee grote problemen: de winter en de batterij. Honderd vierkante centimeter zonnepaneel levert op een lange Nederlandse junidag 5 watturen stroom per dag. Op sombere winterdagen valt datzelfde paneel terug tot 0,5 wattuur. Voor een rekenmachine is dat ruim genoeg, die draait zelfs met vier vierkante centimeters en het licht van op een bureaulamp. Maar meestal is dat onvoldoende. Daarom is de meeste zonne-elektronica ontworpen voor de zomer, voor buiten of voor zonniger oorden. Veel kampeerspullen, ventilatoren, tuinlantaarns.  Een klein ventilatortje (0,5Watt) bijvoorbeeld heeft om 12.00 uur hoogzomer aan vijftig vierkante centimeters zonnecellen genoeg om wat koele lucht rond te duwen.  Is het in de namiddag nog warm, of staat de ventilator in een donker hoekje, dan moet die oppervlakte al snel met een factor 4 vermenigvuldigd worden.

 

Het andere probleem is de batterij. Bij de zonnezaklamp en de zonnetuinlantaarn  laden zonnecellen overdag een batterij op waaruit in het donker geput kan worden. Maar juist de batterij is een zwakke schakel. Veel oplaadbare batterijen werken vanwege oplaadproblemen al vrij snel op halve kracht of minder. De batterij leegtrekken door hem kort te sluiten is een goede remedie, maar wel een beetje eng. De meeste mensen kopen daarom maar een nieuwe, dure batterij. Weg winst.

 

Zonne-elektronica is vooralsnog geen massaproduct. Van Rijckevorsels cd-speler-idee bijvoorbeeld werd nimmer uitgewerkt. De markt is te klein, het product te lastig te verkopen, vond Philips. Maar waar elektronicagiganten afwachten, daar duiken kleine gespecialiseerde producenten de markt in, veelal via internet. Het aanbod groeit dagelijks, de producten worden beter, de prijzen lager, zegt Van Rijckevorsel: ''Een paar jaar geleden leken producten een staaltje huisvlijt, nu wordt meer aandacht aan het uiterlijk geschonken. De producten stralen een hogere kwaliteit uit.''

 

Maarten van Esch van internetwinkel Fraxin heeft zijn huis vol zonnegadgets staan. Petjes met op de klep een ventilatortje, rugzakjes met een paneeltje op de schouders, muggenverjagers, scheerapparaten, zaklampen, radio's, speelgoed voor de kinderen, bouwdozen voor de jeugd, batterijopladers, gsm-telefoons, allemaal op zonnekracht.  Leuk en succesvol is het melkkloppertje Solait, dat zich van energie voorziet door eindeloos in de vensterbank te staan. Heel handig is ook een accuoplader, waarmee volgens de instructies in een halfuur een leeggelopen autoaccu startvol geladen kan worden door de lader achter de autoruit te leggen. ''Dat is weer niet slim, die ruit blokkeert 90% van de energie,'' becommentarieert Van Rijckevorsel. Van Esch is sinds hij begon vaker niet slimme dingen tegengekomen. Tuinlantaarns die lekken, batterijen die te heet worden. Niet alles is even hufterproof.  Die slimme zaklamp in rubber hullen, daar is nog niet aan gedacht. Maar, merkt Van Esch, de producten worden steeds mooier,en werken steeds beter.

 

Van Esch heeft inmiddels twee 'expedities' voorzien van zonne-elektronica. Naar volle tevredenheid. Met een oprolbaar paneel amorfe zonnecellen, zo dik als een therm-a-restmatje, en een laptop, een leeslamp, radiootje en mobiele telefoon kan het kantoor zo de berg mee op. Standaardsystemen zijn het nog niet, meer tailormade; vanwege de verschillende voltages en aansluitvormen zijn nogal wat omvormers en stekkertjes nodig. Het wachten is op een fabrikant die alles makkelijk in een handig systeem kan vangen.

 

webadressen:

www.fraxin.nl

www.snpower.com

store.sundancesolar.com/newproducts.html

www.global-merchants.com/home/solars.htm

www.cetsolar.com/batchrgr.htm

www.realgoods.com/shop/shop6.cfm?dp=606

windupradio.com/solar/index.htm


naar boven


 

18 maart 2002

Niet blazen maar stralen

 

Gestaag dringt het besef door dat we onze huizen faliekant verkeerd verwarmen, met al die cv-installaties met radiatoren  en convectoren.  Die verwarmen de lucht en dat is duur, niet lekker en ongezond. Stralingswarmte is zuiniger, goedkoper, prettiger en gezonder. Warmtemuren en -vloeren rukken  daarom op.

 

Sietz Leeflang is al achtenzestig maar nog lang niet klaar met verzinnen. In zijn keuken staat een oud Aga-fornuis, in zijn woonkamer een grote Finnoven en verder in het huis een stuk of wat tegelkachels. Sinds deze winter wordt zijn bijkeuken verwarmd met een eenvoudige aardenwerken 'tuinkachel' van de Gamma. Even dichtmetselen, raampje en keramisch gaselement erin, en hop, de kachel is klaar.  Een kleine ruimte is er zo mee warmgestraald.

 

Stralingswarmte is beter dan hete lucht, vindt Leeflang. ''Dolblij was ik toen onze woonboot heteluchtverwarming kreeg. Dat was modern, toen, in de jaren zeventig. De mensen bleven maar trots kijken naar die wapperende gordijnen.'' Leeflang, directeur van het Boxtelse 'centrum voor techniek' De Twaalf Ambachten, lacht er nu om. Lucht verwarmen, mwahh. Het kost teveel energie, want warme lucht vliegt weg zodra het kan. Het is niet comfortabel: lucht stroomt continu, doet tocht ontstaan en daarmee een onaangenaam koudegevoel. Het is bovendien ongezond: de lucht is droog en vol wolken onzichtbare stof, dat regelmatig verschroeit op de radiator. Die eigenlijk convectoren moeten heten, legt Leeflang uit: ''Die dingen verwarmen de lucht. Echte radiatoren stralen hun warmte uit. Dat is veel lekkerder. Vergelijk het met een houtvuur, of met de zon op wintersport. De lucht mag ijskoud zijn, in dat zonnetje heb je het heerlijk warm.''

 

Sinds eind jaren zeventig is Leeflang fel bestrijder van de 'cv-dictatuur' en warm pleitbezorger van stralingswarmte, in de vorm van tegelkachels en warmtemuren. De tegelkachel is eeuwenoud en kent vele vormen, van barokke Beierse uitvoeringen tot sobere Scandinavische. Het basisprincipe is eenvoudig: een grote massa steen wordt inwendig korte tijd hevig verwarmd en geeft die warmte de rest van de dag weer af. Voortdurende innovaties  hebben het rendement van tegelkachels ('kachel' is Duits voor tegel) intussen tot vlak onder de 90% gebracht. Uitstoot van kwalijke broeikasgassen en roetvorming is er nog nauwelijks. Tegelkachels branden traditiegetrouw op hout. Binnenin komt de temperatuur op ruim 1100 °C, de buitenkant blijft met maximaal 70°C aaibaar. Al naar gelang de warmtebehoefte kan je er tegenaan leunen, of je er van verwijderen. Steeds vaker branden tegelkachels op gas, dat via een groot aantal dunne gaatjes in een keramisch element de brandkamer voedt met gematigd rood vuur.  Een tegelkachel op gas brandt continu en op lager temperatuur dan op hout.

 

Nadeel van de tegelkachel is de omvang. Het is enerzijds een warm en gezellig middelpunt. Anderzijds kan een tegelkachel hinderlijk in de weg staan, zoals ook radiatoren altijd in de weg staan. De warmtemuur is het alternatief. Het principe van de warmtemuur is gelijk aan die van de tegelkachel. Een stenen massa wordt verwarmd en straalt die warmte uit. Verschil met de tegelkachel is dat de warmtemuur niet kort en intensief met heet vuur, maar continu en met warm water verwarmd wordt. In het kantoor van de Twaalf Ambachten zijn drie blokken cement op de houten muur gemetseld, op de plaats waar normaal radiatoren zouden hangen. Door de blokken slingeren kunststof buizen, de cv-ketel pompt daar warm water doorheen, waardoor het blok warmte uitstraalt op romp en benen van Leeflangs medewerkers. ''Ik houd niet van al te warme voeten. Hoogstens kan de kou van de vloer worden gehaald. Maar volledige vloerverwarming, daar ben ik niet kapot van,'' zegt Leeflang.

 

Dat zijn ze nog wel in de moderne woningbouw. In Poeldijk, onder de rook van Den Haag, wordt een heel nieuwbouwblok sociale huurwoningen voorzien van een combinatie van vloer- en wandverwarming. Blauwe slangen slingeren zich over de vloer en via muur omhoog naar de bovenverdieping. Volgende week worden de vloeren dichtgegoten, de muren gestuukt, en is geen slang meer te zien. ''De beste slang die er is,'' claimt Martin van Vliet van WTH uit Dordrecht, leverancier van 'laagtemperatuursystemen'.  Nog niet zo heel lang geleden werden veredelde tuinslangen gebruikt voor vloerverwarming. Zuurstof drong alras 'moleculair' het systeem binnen, roest sloeg toe in de ketel en daar ging het imago van de vloerverwarming. Maar sinds begin jaren negentig is de vloerverwarming helemaal terug, en in combinatie met de wandverwarming onverslaanbaar als de volmaakte symbiose tussen de oude tegelkachel en de moderne cv-installatie. De nadelen voor de gebruiker-het systeem reageert iets trager en boren in de muur vergt enig speurwerk- wegen niet op tegen de voordelen: comfort, schone lucht en minder energie. De fabrikanten van radiatoren knijpen 'm flink, zegt Van Vliet zelfbewust.

 

Bij stralingswarmte mag altijd een raampje open, zeggen de protagonisten, want de luchttemperatuur, daar gaat het niet om. Die is ook altijd minimaal twee graden lager dan in een ruimte die luchtverwarmd wordt met de ouderwetse convectoren. Toch wordt het comfort door vrijwel alle gebruikers geprezen –met wandverwarming als koploper, iets daarachter de vloerverwarming-, en is een energiebesparing van  20% eenvoudig haalbaar. Het ontwerp van een laagtemperatuursystemen is van groot belang. Bij ramen liggen de vloerslangen dicht bij elkaar, tien centimeter ertussen, om koudeval en koudestraling te weren. Net als in de badkamer, ook daar geldt de wettelijke bovengrens van 28 °C voor 'verblijfszones' niet. ''Het is goed de kou er af te halen. Maar de vloer moet niet te warm, anders krijg je dikke voeten,'' zegt ook Van Vliet.  Bovendien, een warme vloer stelt eisen aan de vloerbedekking. Een zachthouten vloer wordt al snel moeilijk.

 

Uiteindelijk is de slang in de muur de allerbeste verwarming, vindt Van Vliet. De toekomst is aan de thermische constructieverwarming, die muren, vloeren, pilaren en plafonds onzichtbaar en computergestuurd verwarmdt, en 's zomers ook koelt . In grotere kantoren, werkruimtes en bedrijfshallen wordt het al toegepast. Warmtewanden zijn nog wel iets duurder dan vloerverwarming , maar dat ligt aan de kinderschoenen: het is nog niet zo lang dat speciale bouwstenen (met gleuf voor de slang) verkrijgbaar zijn, en ook de aannemer moet er mee kunnen omgaan. Van groot belang, onderstreept Van Vliet nog eens, is het ontwerp. Tegenover glas bijvoorbeeld geen slangen in de muur, want de weerkaatsing van glas is laag en weerkaatsing, of beter nog: aanstraling, is belangrijk. En het ontwerp moet de gebruiker en zijn warmtebehoefte dienen. De verdeler, een slank stuk rood staal onder de ketel, moet de verschillende groepen blauwe slangen op het juiste moment voeden met warm water, de ene groep heter dan de andere. Gemiddeld met water van 45 tot 50 °C, voor een muur van zo'n 30 °C. Een 'knuffelmuur' wordt het dus nooit, daarvoor is dan weer de tegelkachel.

 

 

KADER:

Tegelkachels worden in de werkplaats van De Twaalf Ambachten in Boxtel door de klant zelf gegoten, uit vuurbeton met aan de buitenkant zachtgebakken tegels. De circa veertig elementen van in totaal zo'n duizend kilo gaan mee naar huis en worden in elkaar geschroefd tot een robuust rechthoekig monument. De kosten bedragen afhankelijk van de omvang zo'n €1300. In de losse verkoop kost een tegelkachel al snel het dubbele, een speksteenkachels het viervoudige. De Twaalf Ambachten verkoopt ook een beschrijving voor zelfbouw van  warmtemuren.

Wand- en vloerverwarming kan in zowel nieuwe als bestaande woningen worden geïnstalleerd. Dat kan  in combinatie met bestaande cv-systemen, of in combinatie met super HR-ketels, zonnecollectoren, zonnepanelen of een warmtepompsysteem. Laagtemperatuursystemen zijn in aanschaf iets duurder dan traditionele convectieve cv-systemen, maar het prijsverschil is in een paar jaar terugverdiend

 

www.de12ambachten.nl

www.wth.nl

www.warmteplan.nl

www.tegelkachel.nl

 

Voor stenen:

www.cvk.nl

www.terca.com

 


naar boven


 

5 november 2001

Een winterzacht huis

 

Met de (nakende) komst van de eerste nachtvorst krijgt menig huishouden te maken met  de jaarlijks terugkerende invasie van het winterzachte buitengoed. Hosta, oleander, fuchsia en olijfboom bevolken vervolgens een half jaar lang de ongebruikte hoekjes van gang, zolder, slaapkamer. Leuk, zo'n tuinierende huisgenoot. Maar is het nodig, die potjes vol pierige plantjes, die mediterrane kuipen afgesnoeide struikjes overal in huis?

Het antwoord is neen. Het is onprettig winterzachte planten binnenshuis te laten overwinteren. Belangrijker nog: het is niet goed voor de planten. Het binnenklimaat is voor veel planten te warm en voor bijna alle planten te droog. Bovendien haal je al snel vervelende plantenziektes het huis in of breng je binnenziektes het huis uit. De planten moeten dus hun eigen huisje.

Gelukkig is een kleine oranjerie tegenwoordig voor iedereen weggelegd. Geen vrijstaande kas, die vraagt teveel kostbare tuinruimte en dikwijls ook een bouwvergunning. De oplossing is een muurkas. Een muurkas is kleiner, goedkoper, veiliger en warmer. Veiliger vanwege de beschutting door het huis, warmer vanwege de warmtewisseling en goedkoper vanwege de geringere omvang. In een muurkas overwinteren uw winterzachte planten in alle rust en zuigen de knoppen zich al vroeg in het voorjaar vol warmte, zodat ze 's zomers eindelijk eens hun ware gedaante kunnen tonen. De meeste gemeenten zijn tegenwoordig lankmoedig in hun vergunningenbeleid ten aanzien van muurkassen.

Heeft u weinig geld over dan kan een budgettair neutrale muurkas gemaakt van afgedankte bouwmaterialen. Met de prachtige thermopane vensters die soms langs de weg staan, is een variant op de muurkas in een handomdraai in elkaar gezet.

Heeft u wel geld over voor een degelijk muurkasje, kies dan eerst het materiaal waarvan de kas gemaakt moet worden: hout, staal of aluminium. Houten kassen zijn doorgaans getimmerd  van Canadees cederhout. Dat is duurzaam hout dat weinig krimpt, werkt en trekt. Houten kassen ogen vriendelijker en voelen altijd zachter, maar ze zijn ook duurder. Bovendien sluit de enige leverancier van houten kassen in Nederland, Vemakas, dit najaar helaas zijn deuren. Wie een houten kas wil is voortaan aangewezen op Engeland.

Blijven over de muurkassen van metaal. Kassen van staal of gegalvaniseerde metalen worden geleverd door leveranciers die professionele kassen uit de glastuinbouw afbreken en van de verschillende delen hobbykasjes maken. De meeste muurkassen worden echter gemaakt van aluminium profielen met daartussen glasplaten van 4mm dikte. Afwijkingen zijn in deze branche eindeloos mogelijk. Ga daarom eerst kijken waar de kas moet komen; op de grond, op het balkon, op het dak.  Op het zuiden lijkt een logische keus. Kijk of het handig is wanneer er een deur van het huis in de kas uitkomt, of een raam. Bedenk waar de schuifdeur van de kas moet komen, voor of zijkant, en naar welke kant die moet openschuiven. Bezie of de kas op de beoogde plaats goed gefundeerd kan worden. Overweeg de aanschaf van dikker glas, dubbelglas of van kunststof ramen.

Ga vervolgens naar de leverancier. Dat kan een tuincentrum zijn. Tuincentra leveren bijna uitsluitend de muurkassen van handelsmaatschappij Arkoo. Arkoo handelt in Belgische en Engelse muurkassen. De Engelse muurkassen van Halls zijn aan de rammelige kant, mede omdat de glasplaten met haakjes op elkaar worden gestapeld en van buiten met klemmetjes vastgezet. De Belgische lijn van Arkoo is een stuk degelijker. Halls muurkassen zijn goedkoper dan veel concurrenten. Een klein muurkasje voor op het balkon heeft u al voor een kleine zeshonderd gulden, een grote muurkas voor rond de tweeduizend gulden. Vanwege de tussenhandel is Arkoo minder in de service. Dat is vooral lastig wanneer u een zelfbouwpakket aanschaft en er blijkt bij het uitpakken van de doos een onderdeel te missen. 

Meer service, een beter advies en meer flexibiliteit levert het Utrechtse bedrijf Graafland, of een van de leveranciers van Graaflands eurokassen. Een euro muurkas is duurder, maar oogt solide, is duurzaam en kan in elke door de klant gewenste vorm en maat gezaagd worden. Een standaard muurkas van 236 x 119 kost iets boven de tweeduizend gulden. Laat u hem opbouwen door de leverancier, dan komt daar nog eens negenhonderd gulden bij. Overweegt u de kas uit esthetische overwegingen te laten 'poedercoaten' in de kleur van uw huis, reken dan op ruim dertig procent meerkosten, plus vier extra weken levertijd. Aan accessoires als gietgootjes, zaaibakken, plantencouveuses, verwarmingsmatten, sproeibuizen, kacheltjes, ventilatoren en noppenfolie kunnen nog eens honderden guldens besteed worden.

Gaat u zelf aan de slag, laat de kas dan voor een kleine meerprijs voorgemonteerd afleveren. Het afbouwen kan binnen een dag, maar enige handigheid en assistentie is daarbij onontbeerlijk. Het plaatsen van de grote glasplaten vergt bovendien koelbloedigheid, of een goede glasverzekering.

 

 

kassenbouw-hobbykas.pagina.nl

www.graafland.nl

www.vemakas.nl

www.arkoo.nl

www.keesgreve.nl

 

houten kas:

www.quality-solutions.co.uk/busuk/chw.htmwhitehouse.uk

www.alton-greenhouses.co.uk

www.cedarbuilt.homestead.com


naar boven


 

29 oktober 2001

Een kwestie van smaak

 

De tijd dat er enkel de keus was tussen roodmerk of goudmerk is lang voorbij. Vandaag de dag is koffie niet meer zwart of met een kuipje melk, maar is het kiezen tussen een espresso, een cappuccino of een ristretto van in het geheim gebrande, onversneden bonen uit Jamaicaanse blauwe bergen of het Jemenitische hoogland. Koffie is bezig met een inhaalrace, en schuift daarbij dicht in de buurt van wijn. Nu hoeft niet meteen de neus opgehaald voor 'gewone' koffie. De ochtend beginnen met een mok eenvoudige koffie verkiezen velen boven het ingespannen langs de tong strelen van een kopje superieure espresso. Toch, een beetje experimenteren kan geen kwaad. Gewoonten zijn menselijk, maar je moet er geen slaaf van worden.

 

Een gezellig eerste experiment is het kopen van wat groene bonen en daarmee op een luie middag aan het roosteren slaan. Dat roosteren gaat waarschijnlijk mislukken, maar het ruikt vreselijk lekker. Pure winst is bovendien het inzicht in de nuances die het roosteren van de bonen aan de koffie kan geven. Brand de bonen vrij heet en niet te kort, maar laat ze niet helemaal zwart worden. Vervolgens kunnen de geroosterde bonen in de vijzel. Stamp één portie grof en een andere portie tot poeder en breng beide malingen tot aan het kookpunt in een klein steelpannetje. Als u alles goed gedaan heeft, heeft u nu een kopje mislukte Arabische koffie en een kopje mislukte koffie toebroek: de oervormen van koffie. De kopjes kunnen desgewenst na het drinken omgekeerd om de toekomst te lezen.

 

Na dit experiment is duidelijk waarom de gang naar de koffiespecialist loont, en waarom die zoveel soorten brandingen en malingen in huis heeft. Mocht het thuisbranden toch bevallen, dan is de aanschaf van een echte koffiebrander te overwegen. Een bijkomende verplichting is een goede koffiemolen en espressomachine. Het kost wat, maar u haalt dan echt alles uit de koffieboon.

Beter is andersom te beginnen bij wat u al aan machines in huis heeft. Ook met de gewone druppelaar is nog winst te halen door naar de koffieboer te gaan. Die zal u vragen waar u van houdt, en hoe u de koffie gewoonlijk zet. U krijgt vervolgens versgeroosterde koffie met precies de juiste maling. U krijgt uitleg over de betere koffieboon, dat die groeit aan coffea arabica-struiken op hoger gelegen vulkanische grond, onder een schaduwdak van hogere bomen. En dat de meeste koffie's worden gemelangeerd, om de smaak constant te houden en de prijs iets te drukken. Soms zelfs met bonen van de inferieure coffea robusta, de andere koffiestruik. De echte koffiepurist gruwt daarvan, die wil zijn koffie onversneden drinken, als een goede fles wijn.

 

Bevalt de zoektocht naar nieuwe smaken, dan kan ook het arsenaal aan machines uitgebreid. Een voorzichtig begin is de aanschaf van een handapparaatje, waarbij u kunt kiezen tussen een cafetière, een ibrik  of een mokka-potje. Van primair belang daarbij is dat u de juiste branding en maling in het juiste potje stopt. In de cafetière giet u water net van de kook af op vrij grof gemalen koffie, waarna u de prut met een filter naar beneden duwt. Een cafetière is gezellig voor aan tafel, en levert een schoon kopi toebroek, het Indonesische kopje koffie. Vergelijkbaar, maar veel duurder, is de Cona-pot, bestaande uit twee op elkaar gestapelde glazen bollen, waardoor water naar boven stijgt en als koffie weer afdaalt.

De ibrik is vooral geschikt voor mensen die hun reis naar Griekenland of het Midden–Oosten willen terughalen. De ibrik is een klein, hoog steelpannetje en moet eigenlijk gecombineerd met de bijpassende kleine dikporseleinen kopjes. Water, tot poeder gemalen donkergebrande koffie, wat suiker en eventueel een kardamonpitje worden tezamen  verwarmd, tot ze aan het randje van de ibrik stijgen. Let op dat de toplaag, de crema, gelijkelijk wordt verdeeld over de kopjes.

Gangbaarder dan ibrik of cafetière is de mokka(-express). In oorspronkelijke vorm van aluminium en achthoekig is dit een heel prettig espresso-thuisapparaatje. Water wordt in het onderste gedeelte verhit, stijgt door de koffie in het middelste gedeelte en wordt geschonken uit het bovenste gedeelte. Omdat een mokka alleen goed werkt wanneer die volgeladen wordt, is het noodzakelijk meerdere maten in huis te hebben. Kies een RVS-versie, de originele potjes van aluminium verweren en schimmelen snel. Stop er geen espressomaling in, die is te fijn. Bij een goede maling valt de koffie er na gebruik als een klompje uit.

 

Wilt u echt alles uit de koffieboon halen, schaf dan een espressomachine aan. Met een goede machine, die water van rond de 91graden Celsius in 18 tot 23 seconden door de 7 gram aangestampte koffie in het piston drukt, maakt u espresso met een perfect laagje goudblonde crema. Een foute aankoop is snel gemaakt, vergewist u zich dus van goed advies. Vraag bijvoorbeeld eens naar de verschillen tussen een boiler, een thermoblok en een pomp, vooral in combinatie met onderhoud en het stomen van melk voor cappuccino Neem ook niet direct genoegen met een nieuwerwets sachets-apparaat als senseo crema of een nespresso. Die maken een aardig kopje, maar de koffie is beperkt in keus, duur in gebruik en bovendien nimmer echt vers. Een redelijke echte espressomachine begint bij een gulden of vijfhonderd. Vanwege de kalkaanslag behoeven de goedkopere machines van aluminium meer onderhoud dan machines van staal, koper of messing, zoals de zwaardere machines van Vibiemme, ECM of La Pavoni.  Met hun zetgroep vol stoere pijpjes, handels, drukmeters en pistonnetjes ogen die professioneel en degelijk. Dat zijn ze ook, u zet er de allerbeste koffie mee. Bedenk wel dat met deze machines ambacht nodig is om tot een goed resultaat te komen. Heeft u daar geen aanleg voor of zin in, neem dan een halfautomaat van bijvoorbeeld Gaggia, Quick of Nemox. Of kies een volledig automatische machine. Die zijn duur in aanschaf en onderhoud, maar wel schoon en gemakkelijk in het gebruik.

Besef altijd dat al uw investeringen staan of vallen met de juiste koffie van de juiste maling. Proef en experimenteer daarom volop. En serveer er een glaasje water bij.

 

 

(kadertje)

Bonen, malen en branden.

Voor alles geldt het dogma vers. De lekkerste koffie is versgeroosterd en versgemalen. De Nederlandse supermarkt heeft een beperkt keus, er ligt niet bar veel tussen een kilo robusta voor minder dan een tientje en een pakje pads van Illy met een omgerekende kiloprijs van tegen de negentig gulden. De koffiespecialist heeft meer keus en vooral veel versere koffie. Begin niet meteen met dure koffies als Jamaica Blue Mountain of Kopi Luwak, die zijn vooral duur vanwege hun zeldzaamheid. Koop gewoon een goede Panama of Costa Rica, of probeer eens een originele Mokka, uit Ethiopië of Jemen. Ook wanneer u een echte espressomachine, koffiemolen of zelfs een brander overweegt aan te schaffen gaat u naar de koffieboer. Die neemt de tijd, bezit de kennis en levert service.

 

info algemeen:

koffie.pagina.nl

www.koffiethee.nl

www.sweetmarias.com

www.coffeeuniverse.com

 

Specialisten :

The Golden Coffeebox, Baarn  (www.goldencoffeebox.com)

Simon Levelt (www.simonlevelt.nl)

Stichtse koffie- en theewinkel, Driebergen

Brandmeesters, v Baerlestraat, Amsterdam

Bouman, Ceintuurbaan, Amsterdam (alleen machines)

 


naar boven


 

 

15 oktober 2001

Born to be Wild

 

Vroeger was de skelter een schier onbereikbaar stuk speelgoed. Soms was er de handige vader van een vriendje die zaterdags een skelter in elkaar lastte van kapotte fietsen en oude stepjes. Echte skelters zag je op vakantie in het rurale gebied. Na wat aanpappen met de boerenzoon kon je op die skelter het ruime erf en het eindeloze platteland afschuimen. Inmiddels is het verspreidingsgebied van de skelter gegroeid tot ver in het verstedelijkte gebied. Met recht, want er is nauwelijks iets leukers dan een skelter. En een goede skelter gaat een kinderleven lang mee.

 

Bij het kopen van een skelter kan je gelukkig weinig fouten maken. Anders dan in andere sectoren kinderspeelgoed, is het meerendeel van de skelters van redelijke tot goede kwaliteit. Supermarkten, speelgoedgiganten en winkelketens willen nog wel eens stunten met skelters van twijfelachtig allooi. Dan is het even oppassen, die skeltertjes zijn weliswaar goedkoop, maar de wieltjes hebben vaak geen lagers. Uw kind kan er stilstaand mee pronken, maar wordt in de praktijk aan alle kanten voorbij gesjeesd. Niet doen dus.

De grotere rijwielhandelaar is een beter beginpunt. In zijn showroom vindt u meestal de lage skeltertjes van Duitse makelij. Die dragen de wat onhandig gekozen naam Puky, of zijn van het merk Kettler. Deze categorie skelters kent verschillende maten en uitvoeringen, in prijs varierend van rond de 250 tot tegen de 600 gulden. Voor kleine kinderen zijn het heel aardige skeltertjes. Nadeel zijn de kleine wieltjes, die gaan minder hard en groeien niet met de kinderen mee.

 

Wilt u een skelter voor de lange termijn, dan is het zaak de deskundige skelterdealer te bezoeken. Meestal is dat de regionale landbouwgigant. Naast een hal vol prachtige tractoren, ploegen en eggen heeft die vaak nog een halletje vol skelters. Dat zijn forse skelters, met grote wielen en namen als Berg, Mammoet, Bison, Zircon en Pop. Uiterlijk zijn ze eender: een robuust blauwen frame, rode kuipstoel, zwarte wielen, zwarte kettingkast.

De skelters van Pop komen uit Polen. Ze zijn een stuk goedkoper, maar missen de goede afwerking. Roest zal eerder toeslaan, speling tussen de verschillende onderdelen zal sneller toenemen. De skelters van Zircon en Bison zijn beter, maar bij de dealer minder geliefd vanwege de uitgebreide assemblage.

Blijven over Mammoet en Berg. Hoewel ze kwalitatief nauwelijks voor elkaar onder doen, is Berg sinds een jaar of tien onbetwist marktleider, tot ver over de landsgrenzen. Berg is slimmer in de afwerking en marketing, Mammoet is een fractie goedkoper. Berg skelters zijn sneller onttakeld en klaar voor transport en iets gemakkelijker te onderhouden. Berg geeft vijf jaar garantie, Mammoet stopt bij drie jaar.

Belangrijker dan een keus tussen de merken is de keus tussen de modellen. Er zijn kleine maten waar de driejarigen al op kunnen (kleine wielen) en middelmaten voor vanaf vier. Beiden kosten rond de 500 gulden en gaan mee tot de kinderen een jaar of twaalf zijn. Betere keus is daarom de standaardversie, te berijden door kinderen vanaf een jaar of vijf, maar vanwege de eindeloos verstelbare stoel evengoed door hun vader. De kale versie (Berg Economic, Mammoet Michèl Standaard) heeft geen spatborden, een houten stoeltje en begint bij een gulden of vijfhonderd. De standaardskelter kan worden uitgebreid met een hele rits voorzieningen en accessoires, van handig tot poenerig. In de eerste categorie vallen het kuipstoeltje, de spatbordjes en de schommelas, die de stabiliteit op oneven terrein (stoep!) garandeert. Let ook op of de wieltjes zijn voorzien van kogellagers, die gaan langer mee dan glijlagers. Geen overbodige luxe, vooral in het bergachtige Zuid-Limburg, is verder de vrijloop, waarbij de beentjes niet doorgeduwd worden als ze even niet willen. Heeft u nu nog een honderdje over, gaat u dan ook voor dubbele kogelbesturing. Leuk zijn verder de velerlei karretjes voor achter de skelter. Ook leuk, minder stabiel maar wendbaarder, is de skelter met een enkel voorwiel, ofwel de trike, waarmee uw kind als een easy rider born to be wild uw vervlogen dromen kan najagen. En het allerleukste is misschien wel de trike met zijspan.

De skelter of trike is nog tot ver over de duizend gulden uit te breiden met toeters, bellen, spoilers, verlichting, sportsturen, sportstoelen, sportvelgen, slicks, digitale boordcomputers en zelfs een gsm' houdertje. Mooier wordt de skelter er niet altijd op, kwetsbaarder wel. Berg levert sinds kort ook gekleurde skelters met versnellingen, en gaat daarmee de concurrentie aan met een nieuwkomer op de markt: de Ranger. De Ranger is rood en strak en voorzien van veel luxe, maar hij oogt onvriendelijk. Bovendien zitten we nu toch al tegen de tweeduizend gulden en wordt het een tikje overdreven.

 

www.rietmanhasselt.nl

www.bergtoys.nl

www.mammoetskelters.nl

www.funtrikes.de

www.astridboerskelters.nl

www.kettler.net

www.puky.nl


naar boven


over de rand

Kampeerplek zoeken

 

 

Zomaar kamperen mag bijna nergens meer, dus wie zijn vakantie in een tent wil doorbrengen is aangewezen op de camping. Gelukkig heeft die zich aardig ontwikkeld, zo ver dat van de camping nog nauwelijks gesproken kan worden. Kampeerplekken zijn er vandaag de dag in alle soorten; voor ouderen, jongeren, vissers, natuurminnaars, naaktlopers,  kasteelliefhebbers en bij de boer. Geef het nog een paar jaar en er is de golfcamping, waar je op je eigen green mag kamperen.

 

Afgezien van de variatie in thema’s,  is de variatie in comfort, rust, ruimte en voorzieningen enorm. Een merkwaardige, maar ijzeren stelregel daarbij is dat het aantal voorzieningen (en de tariefhoogte!) op de camping omgekeerd evenredig is aan de ruimte, rust en privacy rond uw tent. Voor campingkeurders draait de camping primair rond het sanitaire blok; is het daar schoon, dan zijn de sterren binnen handbereik en kan het keurmerk worden afgegeven. Om extra sterren te halen, en tariefverhoging te rechtvaardigen, zijn zwembad,kantine en recreatieteam een must. Campings zijn daardoor uitgegroeid tot complete dorpen met soms zelfs een eigen creditcard. Top of the Bill in dat segment zijn de Eurotopcampings: ‘’Het is onnodig de camping te verlaten, want op het gezellige dorpsplein kunt u alle boodschappen halen.’’

Gelukkig zijn er ook campings die je wel mag verlaten. Om die te vinden zijn er veel wegen. Weet u geen camping van horen zeggen, en durft u de bonnefooi niet aan, ga dan op zoek op internet of in de campinggidsen. Goed is de kampeerwijzer op de ANWB-site. Naast de luxueuze Eurotopcampings verwijst de zoekmachine ook door naar kleinere campings, zelfs naar campings zonder ANWB-keurmerk. Veel van die campings dragen vlaggen van andere koepels, die minder letten op voorzieningen en schone toiletten, maar meer op de sfeer van de camping en de omgeving. De ANWB is dit jaar zelfs de samenwerking aangegaan met Eceat, dat het wat spartaansere verblijf op de ecologische boerderij propageert. Resultaat is de Groene Vakantiegids (34,95), een lijvig boekwerk met accommodaties en campinkjes van Polen tot Portugal. Ook van de ANWB is de gids Kleine Campings, met 1300 kleinschalige campings in Midden- en West-Europa. Voordeel van deze gidsen is de wat uitgebreidere omschrijving, iets wat de gewone campinggidsen van de ANWB ontberen, daarin moet u het doen met een summiere omschrijving, iconen en rapportcijfers. Uitgeverij Kosmos geeft een serie campinggidsen uit onder de titel ‘rustiek kamperen’ (25,- per land/deel), met 100 rustige campings op bijzondere plekjes. Voor naaktkampeerders is er tenslotte de gids met 850 campings wereldwijd. Gaat u overigens toch op de bonnefooi, dan wachten u nog legio kampeerplekjes die helemaal nergens in staan, door niemand erkend worden en het wild kamperen soms aardig benaderen. Voorwaarde is wel een dosis flexibiliteit en avontuurslust.

 

Dan het kamperen in eigen land. De grotere campings zijn te vinden in de ANWB-campinggids Nederland (17,50), met 750 campings die het ANWB-keurmerk mogen dragen. De omschrijvingen zijn uitgebreid, te vinden zijn de jongerencampings aan de kust, bekend van de extra politie-inzet in de zomer, tot de Recron-campingdorpen met alle mogelijke voorzieningen. Voor de wat avontuurlijkere kampeerder zijn er gelukkig genoeg alternatieven. Het paalkamperen is daarvan het meest rudimentair. Twintig palen heeft Staatsbosbeheer in haar bossen gezet, waar u maximaal drie nachten achter elkaar mag kamperen. Behalve de houten paal is er geen enkele voorziening, maar het kamperen kost niks en u zult waarschijnlijk de enige gast zijn. Een flinke stap luxer zijn de natuurkampeerterreinen van SBB, meestal gelegen in natuurgebieden. Toegang is afhankelijk van het bezit van een natuurkampeerkaart (17,50). Met die kaart mag u ook op andere natuurkampeerterreinen, ze staan allemaal opgesomd in het begeleidende Groene Boekje. Veel landgoedcampings vallen eronder. Pas wel op, want er zijn natuurkampeerterreinen die slechts onderdeel zijn van een gewone camping. Rustzoekers zitten dan wel op een apart veldje, maar worden alsnog opgescheept met de kantine en het zwembad. Op natuurkampeerterreinen wordt overigens wel van u verwacht dat u meedraait met de corveedienst om het sanitaire blok schoon te houden. Nog een stuk saamhoriger zijn de 22 prachtige kampeerterreintjes van kampeerclub NTKC, waarvan de leden zelf de kampeerterreinen onderhouden en koud moeten afdouchen. Ook de 23 kampeerterreinen van het Nivon zijn slechts toegankelijk voor leden.

Een aparte categorie is het kamperen bij de boer, via de SVR (eenmalige donatie, lage tarieven) of de Vekabo (hogere tarieven). Er zitten juweeltjes bij, maar steeds meer boerencampinkjes bestaan tegenwoordig uit een straatje met aan weerszijden een rijtje caravans. Mocht u tenslotte van plan zijn te gaan groepskamperen met vrienden en bevriende families, dan zijn er de kampeerterreinen van Scouting, ook elders in Europa, waar particulieren soms gebruik van mogen maken.

 

www.anwb.nl

www.staatsbosbeheer.nl

www.kampeerclub.nl

www.natuurkampeerterreinen.nl

www.svr.nl

www.vekabo.nl

www.nivon.nl

perso.wanadoo.fr/moulin.mellet/ggg.html 

www.inf-fni.org

www.eceat.nl

www.scouting.nl

www.findacamping.com

 

 


naar boven


 

2 juli 2001

Pleisterplaats

 

Doodmoe en gestresst arriveren op het vakantieadres, na duizendplus kilometers jakkeren over peages en routes nationales, is ook niet alles. En het hoeft niet, een autorit naar het zuiden laat zich eenvoudig in tweeën of drieën knippen. Het verlengt de vakantie met een paar dagen, want ook de reisdagen zijn dan vol verrassingen. Nodig is wel een pleisterplaats. Daarvoor zijn er hotels langs de snelwegen; de Formule 1’s, de hotels van Ibis, lekker dichtbij en betaalbaar. Toch, de onpersoonlijke en soms groezelige bedoening die u daar aantreft is niet altijd even bevorderlijk voor het vakantieplezier.

Leuker is het op zoek te gaan naar een gastenkamer. In Frankrijk zijn daar veel van, 23951 om precies te zijn. Ze heten chambres d’hôtes en voor het eerst, indachtig de gestage internationalisatie van de Fransman, heten ze dit jaar ook bed & breakfast. De chambres d’hôtes werden ooit in het leven geroepen om de ontvolking van het platteland tegen te gaan, met overheidssubsidies. Dat is goed opgepikt, de ontvangst van gasten is voor veel boeren en buitenlui inmiddels een dankbare bron van neveninkomsten.

Waar u terecht komt blijft een verrassing. Meestal is die aangenaam want weg van de snelweg en met een warm welkom. De gastenkamers zijn lang niet altijd in het woonhuis van uw gastfamilie. Dikwijls schuift u de auto zo in het parkeervak voor de eigen ingang van een aanbouw, of een belendend gastenhuisje. Omdat ze in het rurale gebied liggen, verblijft u vaak op een boerderij, een ex-boerderij of zelfs een chateau. Bij ontvangst door de gastfamilie valt u met uw neus in de streekeigen producten en kan de vakantie beginnen. Om het geld hoeft u het niet te laten, chambres d’hôtes kosten inclusief ontbijt rond de 250 francs voor 2 personen, een gezin blijft meestal onder de 400 francs. Sommige eigenaren koken op verzoek een avondmaaltijd voor u, voor de meerprijs van rond de 80 francs. Voor gezinnen onderweg is een chambre d’hôte ideaal. De meeste eigenaren kunnen met een paar kinderbedjes uw kamer(s) op verzoek omtoveren tot een ‘chambre familiale’. De meeste verblijven zijn omgeven door flink veel speelruimte. En ’s ochtends, na croissants en de nationale soepkom koffie, rijdt u fluitend verder naar de eindbestemming.

Was het vroeger flink puzzelen, met de intrede van internet en gsm is een chambre d’hôte eenvoudig enroute te vinden en te bespreken. Wilt u toch zeker zijn van uw zaak, zet u zich dan in het voorjaar vast een avondje achter pc en atlas. Begin met het uitstippelen van de route. U hoeft niet langer een rechte lijn te trekken van uw woonplaats, via Parijs naar de bestemming. U mag links en rechts wegen nemen, u heeft geen haast meer. Open de atlas en surf naar een routeplanner met tussenstopopties. Schat in hoe ver u de eerste dag wilt komen en zoek een grote plaats in de buurt. Toets die in op www.gites-de-france.fr (klik door naar chambres d’hôtes, ook in het engels) en een lijstje met chambres d’hôtes in de wijde omgeving verschijnt op uw scherm. Meer en meer Fransen zetten hun chambres d’hôtes op het internet, compleet met foto’s. Rechtstreeks informeren en reserveren is tegenwoordig mogelijk zonder tussenkomst van agenten. Pas op, want niet alle chambres staan op voornoemde sites, en Gites de France linkt niet door naar particuliere sites van eigenaren. Speur daarom verder met een zoekmachine (www.google.fr) met als ingang een naam uit de lijst, of anders de naam van een dorp of stadje en de toevoeging chambres d’hôtes of gîtes.

Heeft u geen idee hoever u zult komen, of wenst u nog meer verrassing, schaf dan de chambres d’hôtes-gids van Gites de France aan. Ze staan er allemaal in, compleet met prijs, omschrijving en het aantal korenaartjes dat ze scoren. De korenaren vervangen op landelijke wijze de hotelsterren en geven het luxeniveau aan. Met uw mobiele telefoon kunt u onderweg op elk moment de gids openslaan en een verblijf bellen. Met de gids kunt u de chambres d’hôtes desgewenst wekenlang aan elkaar rijgen tot u geheel Frankrijk gezien, geproefd en gesproken heeft. En dan kunt u ook nog oversteken naar Guadeloupe of Reunion.

Sommige chambres d’hôtes fungeren verwarrend genoeg ook als ‘gîte’. Een gîte d’étappe is primair bedoeld als pleisterplaats voor wandelaars. Een gîte is spartaanser van inrichting, heeft een keukentje en wordt vaak gedeeld met collega-wandelaars. Sommige gîtes of chambres d’hôtes zoeken het in specialisme en heten dan gîtes de péche (vissen), gîtes d’equestre (paardrijden), of séjour en vignobles(wijn drinken!). Gîtes rural zijn landelijk gelegen vakantiehuisjes. Er zijn verder ook gîtes d’enfants, voor als u uw kinderen eens wat langer kwijt wil.

 

websites: www.gites-de-france.fr

voor gidsen: www.gites-de-france.nl, of 026 3253383

goede routeplanner: www.tourisme.fr link:‘choissisez votre inteneraire’


naar boven


 

 

 

 

28 mei 2001

De kinderfiets

 

Vroeger toen alles beter was kreeg je als kind een driewielertje als je klein was en de fiets van je broer als je wat groter was. Om de afstand naar de trapper te overbruggen werd daar een blok hout op vastgebonden. Fietsen waren blauw, zwart of groen. Er waren kinderen met een rode fiets, maar die hadden ook rare ouders. Tegenwoordig zijn er honderden soorten kinderfietsjes in de verkoop, gekleurd als de regenboog en met een scala aan opties en wilde namen. Voor jaloerse ouders is het een eldorado; de kinderfiets van vandaag is tien keer beter dan vroeger: veiliger, steviger, lichter en met zijn mega-oversized en ovalised frame nog vreselijk stoer ook.

 

Alleen is voor de ouder die een kinderfietsje wil kopen door de bomen het bos niet meer zichtbaar. Kijk daarom eerst even rond in het fietsenrek van de basisschool. Zie welke kleurstellingen populair zijn, welke uitvoeringen hip. Let goed op bij welke merken de onderdelen al zijn verbogen of loshangen, let vooral op kwetsbare onderdelen zoals handremmen. Kijk vervolgens in de portemonnaie. Is die vol, ga dan naar de rijwielhandel en vraag om advies. Neem wel een rijwielhandelaar die ook nog fietsenmaker is.

 

De fietsenmaker zal vragen hoe oud uw kind is. Vroeger werd vooral gerekend in bandmaten. Een kind van drie jaar kreeg een fiets met bandmaat 12 inch, oplopend naar 24 inch voor 8 jaar en ouder. Die maatvoering is minder vast geworden omdat de frames zo zijn gebogen dat opstappen voor kleine kinderen ook mogelijk is op fietsjes met grotere banden. Het voordeel van grotere banden is dat het lekkerder fietst. Koop dus altijd een fiets waarop uw kind nog maar net bij de trappers kan.

 

Voor de allerkleinsten is een kwaliteitsfiets van minder belang, hun krachten zijn te gering om een fiets hard te laten slijten. Koop voor hen in elk geval geen fiets met handrem, ook daarvoor bezitten ze niet de kracht. Ze hebben al moeite genoeg met de terugtraprem. Pas vanaf een jaar of vijf kunnen ze hard genoeg knijpen. Voor een gulden of driehonderd nieuw, en honderd tweedehands, heeft een kind van tweeëneenhalf, drie jaar een gezellig eerste fietsje met lekkere dikke bandjes en zijwieltjes. Een Loekie is al goed genoeg. Wacht niet te lang met het demonteren van de zijwieltjes. Een kind van vier kan al los fietsen. Grootste omslag is dat het kind in bochten niet meer moet tegenhangen, maar meehangen. Flexibel als kinderen zijn, kost dat maar een paar oefenritjes gewenning. De grootste barrière ligt bij de ouders. Die moeten die paar ritjes de pijn verbijten van het gebogen meerennen. Voor hen is er tegenwoordig de ‘fiets balanstrainer’: een rode staaf die op het achterrekje gemonteerd wordt zodat niet krom, maar rechtop meegerend kan worden. Goede fietsenmakers verhuren de balanstrainer.

 

Voor het grotere kind kan een goedkope fiets wel op duurkoop komen te staan. Een redelijke nieuwe fiets kost al gauw vijfhonderd gulden, de betere overschrijden de zevenhonderd. Batavus is al jaren marktleider in kinderfietsen, populair onder ouders en kinderen vanwege de rechte zit. Ook in 2001 heeft Batavus met de Snake weer de eerste prijs in de wacht gesleept. Op de voet volgen Gazelle en Giant, iets daarachter Union, die dit jaar met de Trigger voorzien van vlinderstuur overigens bezig is met een inhaalrace. In het peloton daarachter volgt een leger van fabrikanten en importeurs die goede fietsjes afwisselen met minder goede fietsjes. Kijk daarbij dus niet naar het merk, maar let vooral op de uitvoering. Val niet in de val van de stoere gadgets of dwarse achterveringen. Die zijn voor het downhillen, en dat doet uw kind echt niet.

 

Is de portemonnaie erg leeg, dan kan bij supermarkt, Halfords of Toys ‘r Us toch een nieuwe fiets aangeschaft worden. Bedenk dan wel dat uw kind wat minder hard gaat dan de vriendjes, en ook minder wendbaar door de bochten gaat. Kijk verder niet vreemd op wanneer hij met een gebroken voorvork thuiskomt. Een verstandiger optie voor de lege portemonnaie is de tweedehands kwaliteitsfiets. Die zijn in ruime voorraad te vinden via fietssites op het internet, via de kleine advertenties in de krant en de supermarkt, en natuurlijk via de plaatselijke fietsenmaker. Bedenk daarbij wel dat het verschil tussen een jongens- of meisjesfiets vanaf het vijfde jaar soms essentieel is. Ga verder niet uit van uw eigen voorkeur voor kleur, want u heeft geen smaak. Met blauw zit u overigens vrij safe. Klust u zelf mee aan de fiets, schaf dan een goed setje inbussleutels aan. Ga vooral niet lopen modderen met de opgespaarde inbusjes van Ikea.

 

fiets.pagina.nl

www.ibazar.nl

www.batavus.nl

www.gazelle.nl

www.giant-bicycles.nl

www.union.nl


naar boven


 

30 april  2001

Dwars Hangen

 

Als er iets relaxed is, dan is het wel een hangmat. De hangmat is verzonnen door de indianen van Midden- en Zuid-Amerika. Daar lagen de mensen al in een hangmat lang voordat Piet Hein de zilvervloot kaapte, daar liggen ze nu nog in de hangmat. Ook in de boeken van Gabriel Garcia Marquez liggen veel mensen in de ‘hamaca’. Van Marquez leren we dat je in de hamaca de beste seks ooit zal hebben, en in 100 jaar eenzaamheid laat hij zelfs een broer en zus in een hangmat de liefde bedrijven.

Maar de hangmat is in Latijns-Amerika vooral praktisch. Boven de grond slaap je in de tropische wouden gemakkelijk, zonder ongedierte en lekker koel. Ook langs de Midden-Amerikaanse kust hangt op alle erven wel een hangmatje. Hotelkamers hebben haken in de muur, om je eigen hangmat aan op te hangen.

 

Ook al hebben wij in Nederland geen overmatige last van ongedierte en natte hitte, een hangmat kan ons leven aangenamer maken. Wetenschappers roemen het rustgevende, therapeutische effect van het verblijf in een hangmat. Babies schijnen minder te huilen in hun babyhangmatje. En hangmatten hoeven niet in de tuin, ze kunnen net zo goed binnen hangen. Een mooie hangmat is een aanwinst voor hen die graag iets met het interieur doen.

 

Zaak is het bij aanschaf niet over een nacht ijs te gaan. Goedkope hangmatten zijn er genoeg te krijgen. Voor de knalprijs van twintig gulden biedt het caravancentrum een hangmat met het uiterlijk van een ouderwetse strandstoel, maar dan zonder het bekende houten frame. Daarin lig je als in een dwangbuis, met ook nog eens het risico van omslaan. De dumpshop levert de meest bekende hangmat; een geknoopt netje met aan elk uiteinde een stok om de mat breed te houden. Niet kopen. De hangmat is goedkoop, lekker licht hij niet.

 

Een verstandige koper neemt zijn eigen lengtemaat als uitgangspunt. In tegenstelling tot wat menigeen doet, dien je in een hangmat overdwars of diagonaal te liggen. Anders neemt je lichaam de vorm van een banaan aan, en dat wreekt zich al snel. De breedte van de mat benadert bij voorkeur de lengtemaat van het lichaam. Koop geen hangmat met stokken aan beide uiteinden; die maskeren dat de hangmat niet breed genoeg is. Bovendien val je er snel uit wanneer naar het glaasje op de grond gereikt wordt. Een keuze moet verder gemaakt worden tussen de geknoopte Mexicaanse hangmat en die van gesloten textiel. Gezien ons klimaat ligt de gesloten hangmat voor de hand. Nadeel is het gewicht en de omvang. Een geknoopt netje is koeler, veel kleiner en lichter. Met onze kleding vol knopen trekken we de laatste helaas wel snel kapot.

 

In tuincentra en de goedkopere buitensportwinkels hangt vaak de collectie van Jobek, een grote Duitse hangmattenverkoper. Jobek heeft een aardige collectie hangmatten voor een redelijke prijs. Wil je echt kunnen kiezen dan zijn er in Nederland maar twee mogelijkheden: Hoog in Bergharen en Maranon aan de Singel in Amsterdam. Hoog heeft het voordeel dat je er een wandeling in de Betuwe aan kan vastknopen. Bij Hoog kan je bovendien een nachtje blijven logeren in de hangmat. De collectie van Hoog is groot, maar haalt het bij lange na niet bij de collectie die Maranon de verbaasde klant aanbiedt. Hangmatten in alle kleuren, in alle maten en van alle materialen. Katoen, halfkatoen, nylon, palmvezels, agavevezels, leer, sisal, je kunt het zo gek niet bedenken. De matten zijn handgewoven of machinaal gemaakt, met natuurlijke kleurstoffen geverfd of niet, Ikat-gewoven of anderszins. Gemaakt door Brazilianen, Mexicanen, Colombianen, Venezuelanen, Equadorianen of door Chiapas-, Warau- en Wiyuu-Indianen. De laatste maken de allermooiste: een enorme hangmat waarvan je de randen als een deken om je heen kan slaan wanneer de nacht koud is. Ze schijnen er wel drie maanden mee bezig te zijn.

Prijzen variëren van iets onder de honderd gulden voor de meest eenvoudige hangmat, tot net iets onder de duizend gulden voor de duurste. Voor hen die liever hangzitten, of klein behuisd zijn, is er ook de hangstoel. Klanten die geen bomen in de tuin of muren in het huis hebben kunnen een standaard aanschaffen.

Met de hangmat geeft de betere verkoper een handleiding mee hoe de mat op te hangen. Vooral binnenshuis is dat vrij essentieel. Een haak geslagen in een gipsplaatje kan nare gevolgen hebben. Voor hen die nu niet meer durven is er hangmatophanger Bert; voor 16 gulden per ophangpunt komt hij u helpen.

 

www.maranon.nl, Singel 488, Amsterdam, 020 6225938

www.hoog.nl, Wijksestraat 41, Bergharen 0487 531429

www.vandender.be

www.jobek.com

Hangmatophanger Bert is bereikbaar via Maranon.


naar boven


 

9  april  2001

Kind op de rug

 

Zien we in de warme wereld kinderen strak omwikkeld maar tevreden meebewegen op de rug van heupwiegende moeders, eerstewereldbaby’s liggen hun eerste levensjaren vooral in autostoeltjes, duwkarretjes en kinderwagens. Dat is jammer, en niet nodig. Kinderen vinden het leuk op de rug van een ouder. Ze zien nog eens wat en komen nog eens ergens. De ouders trouwens ook.

Gelukkig kan ook zonder voorzien te zijn van een geprononceerde billen en ook zonder het vastsjorren van kindjes onder de knie te hebben, het kind comfortabel op de rug. Het assortiment rugdragers is groot en divers. Het is wel oppassen, niet alle dragers voldoen. Op koninginnedag kan je een oude rugdrager op de kop tikken, de kans nog dezelfde ochtend met rugpijn en een onderuitgezakt, huilend kind thuis te komen is aanwezig. Dat hoeft niet. Een degelijke rugdrager is er al vanaf een gulden of driehonderd. Omgerekend naar het aantal jaren van gebruik maal het aantal voort te brengen kinderen komt de afschrijving al snel onder de honderd gulden per jaar. Tot vier jaar, zeggen de fabrikanten, kan je kinderen in de rugdrager zetten. Tot drie jaar, is de praktijk, zet je ze inderdaad in de drager. Daarna worden ze toch wel erg zwaar en gevaarlijk beweeglijk. Bovendien willen ze zelf lopen en dingetjes verzamelen.

 

Een kind kan in de rugdrager wanneer het zelfstandig kan zitten. Vanaf acht maanden zeggen de fabrikanten veiligheidshalve, vanaf zes maanden is de proefondervindelijke praktijk.  Dan is het moment aangebroken een ochtendje rugdragers te gaan passen in de betere bergsportzaak. Neem daarvoor de tijd, laat de verkoper alle voors en tegens en koffie en koek aandragen. Pas de rugdrager als een rugzak, want dat is het ook. Hij moet lekker zitten, als om de rug gegoten.  Kijk daarbij niet teveel naar het uiterlijk, maak de eerste keus puur op gevoel. Bijna alle goede rugdragers zijn enigszins verstelbaar op lengte, maar een groot verschil in ruglengte tussen vader en moeder is moeilijk overbrugbaar. De betere dragers zijn leverbaar in verschillende maten. Omdat zelfs de beste bergsportzaak lang niet alle maten, kleuren en modellen in de winkel heeft liggen, is het soms verstandig om voor het volledige aanbod het internet te raadplegen.

Zodra de eerste selectie is gemaakt, kan de zoektocht verfijnd worden door te letten op het comfort voor het kind. Daarin ontlopen de verschillende dragers elkaar niet veel. Allemaal zijn ze voorzien van afstelbare zithoogtes en zachte schouder- en buikbandjes. Niet allemaal geven ze steun aan de voetjes. Beentjes worden stijf en gaan tintelen als de voetjes langere tijd niet worden gesteund. Dat is te merken wanneer je bij het pauzeren het kind even uit de drager haalt, subiet lazeren ze om. Ook niet allemaal geven ze evenveel steun aan in slaap vallende hoofdjes. Kleine kinderen plegen graag in slaap te vallen in de rugdrager. En het is niet prettig lopen wanneer je gespitst bent op de ademtochten van een gesmoord kind. Het is sowieso verstandig een handdoek of trui onder het slaapwiegende hoofdje te leggen, anders schuurt het tere kinderwangetje al snel gevaarlijk rood.

Jarenlang was er maar één echte goede rugdrager, de Stallion van Tough Traveller. De Stallion is nog altijd heel degelijk, maar oogt niet meer zo hip als concurrenten van vergelijkbaar prijsniveau (vanaf 500 gulden) zoals de Nieuw-Zeelandse rugzakfabrikant Macpac en de Amerikaanse buitensportspecialisten Kelty en Madden. De Macpacs zien er met hun binnenframes strak uit, daarmee mag je gezien worden. Het enige wat de Macpacs missen is de uitklapbare poot waarmee je de drager op de grond kan zetten voor het in en uitladen van het kind. Kelty heeft als enige een uitklappoot die automatisch terugklapt. Dat is handig, regelmatig wordt het terugklappen vergeten en ontvangen omstanders porren in de zij of worden supermarktstellingen omver gekegeld. Kelty is de drager met veruit de meeste toeters en bellen. Overal zakjes, lusjes en frutseltjes. Met de Kelty Expedition (725 gulden) draag je een complete kinderwagen verticaal op de rug. De Expedition is zelfs voorzien van een poopdeck changing station Ô, een volkomen overbodig matje waarop de luier verwisseld kan worden. De Madden Caravan (750 gulden) wordt geprezen om het draagsysteem, dat van alle dragers het meest aanpasbaar is aan de ruglengte.

Maar een dure drager is niet altijd nodig. Voor driehonderd gulden is er ook al een goede. De dragers van Vaude en Deuter kunnen de toets der kritiek heel aardig doorstaan. Vlak daaronder zit Active Leisure, maar dat is toch wel de onderkant van de markt. Is de noodzaak van een rugdrager niet zeker, huur er dan eerst een bij de plaatselijke Babyrent. Voor tweedehands kinderdragers kan je terecht bij Houseofoutdoor in Maarssen. Of natuurlijk op koninginnedag.

 

www.toughtraveller.com

www.maddenusa.com

www.macpac.co.nz

www.kelty.com

www.houseofoutdoor.nl

www.outdooplaza.nl

www.zwerfkei.nl


naar boven


 

 

19 maart 2001

De Bolderkar

 

Na de incestaffaire eind jaren ’80 in het gelijknamige kinderdagverblijf, lijdt de bolderkar een zwaar leven. Onterecht, want de bolderkar is een uitkomst voor ouders die altijd wandelden, maar sinds de komst van de kinderen binnen zitten en alsmaar dikker worden. Met een bolderkar vol kinderen maak je niet meteen lange trektochten, maar een halve dagtocht is kinderspel. Dat is verder dan de paar honderd meter die kleine kinderen doorgaans bereid zijn lopend af te leggen. En genoeg om de frustraties van de ouders eruit te wandelen.

Groot voordeel van de bolderkar is zijn robuuste karakter. De brede, gelagerde luchtbandjes lopen tien keer lekkerder dan fragiele kinderwagenwieltjes, en vijf keer lekkerder dan de drie wieltjes van de hippe babyjoggers. Met een bolderkar loop je letterlijk stad en land af zonder al te moe te worden. Een bolderkar past zowel in de gangpaden van de supermarkt als door de hekjes van de provinciale landschappen. En de gelukkigzalige glimlachen van oudere passanten, vol rijke herinneringen, maken de meewarige blikken van de patatgeneratie meer dan goed.

Het aanbod aan bolderkarren is groot, maar onoverzichtelijk. Per winkel is het aanbod schraal te noemen, meestal bestaat het assortiment uit een enkele bolderkar. Deskundige verkopers zijn bovendien dun gezaaid. Om een prijskwaliteit vergelijking uit te voeren moet je daarom een aantal winkels af. Om te weten wat je niet moet hebben is het goed om te beginnen in de bouwmarkt. Daar ligt tegenwoordig ook een bolderkar. ‘Made in China’ staat er op de doos, en dat is te merken. Ondeugdelijk laswerk, een slecht afgewerkte houten bak en stroeve wieltjes. Zelfs op de gladde vloer van de bouwmarkt is het ding nauwelijks vooruit te branden. Voordeel is de prijs:129 gulden. Veel meer plezier zul je er niet van hebben. Vervolgens is het op naar de betere speelgoedwinkel, of naar de verkoper van skelters en karren. Neem de bolderkar mee naar buiten , hijs de kinderen erin en loop een rondje. Vergewis u er van dat de kar als vanzelf doorloopt. De eerste hijs is even zwaar, maar verder hoeft een deugdelijke bolderwagen net als een fiets slechts in gang te worden gehouden. Probeer even hoe de kar draait, en of die niet te snel schaart. De meeste karren hebben een verbazingwekkend kleine draaicirkel.

Let verder vooral op de houten bak, juist in dat onderdeel weten de verschillende bolderkarbouwers (Berg, Woody, Mammoet, Broem, Praktikar) zich van elkaar te onderscheiden. Vroeger waren de zijkanten gemaakt van spijltjes. Tegenwoordig zijn het vooral massieve dozen van watervast hout, meer niet. Beter nagedacht is er over de bolderwagen van Jan Louwe, van de Ossestal in Assendelft. Deze bolderwagen is niet alleen ruim en mooi vormgegeven, hij heeft ook openingen en een brede rug. Bovendien is het frame gegalvaniseerd, zodat het in de loop der jaren niet zal gaan roesten. De kar van Louwe is met zijn 495 gulden wel de duurste. Andere karren beginnen bij 300 gulden, voor de kleinste uitvoering, oplopend naar ruim 400 gulden voor de grootste.

In een beetje bolderkar passen drie kinderen. Zet ze dan bij voorkeur op een rijtje, om het schoppen en duwen voor te zijn. Bij twee kinderen biedt een bolderwagen meer bewegingsvrijheid. Ze kunnen er dan lekker uithangen, dromerig naar de wielen of de voorbijglijdende omgeving starend. De allerkleinste kinderen hebben soms de neiging wijdbeens in de bolderkar te gaan staan, als Ben Hur hun ouders mennend en zitbevelen negerend. Een keertje eruit vallen is dan de beste remedie.

Nadeel van de bolderkar is de omvang en het gewicht. De meeste karren zijn eenvoudig uit elkaar te halen voor transport, echt compact worden ze niet. Bolderwagens zijn ook zwaar. Bij een lastig hek of een onverwacht prikkeldraad gaan de kilo’s tellen. En wie na een lange strandwandeling alleen terug de duinen over kan via een trap, wil gerust een vloek slaken.

Voor de ouders die met hun kinderen meerdaagse tochten willen lopen, is er sinds vorig jaar de Rambler Explorer: een bolderkar met bankjes, een open achterkant en treeplankje. De Rambler is gemaakt van aluminium buizen, kunststof doek en grote wielen. De Rambler is opklapbaar en in een tas te stoppen, hoewel hij ook in de lichtste versie nog 29 kilo weegt. De Rambler is met tal van accessoires uit te breiden; duwstang, kinderzitje, veiligheidsgordel en heel veel handige tassen. Kortom, de Rambler is ideaal voor de moderne buitenmensch. Alleen wel een beetje prijzig. Een kale Rambler begint bij 1895 gulden, voorzien van alle accessoires komt de Rambler ruim voorbij de 3500 gulden.

 

 

De Ossestal Assendelft 0756871234

www.praktikar.nl
www.bergtoys.nl

www.anndur.nl


naar boven


 

abumelle@xs4all.nl

Abu Melle Index

(